ECLI:NL:RBMNE:2021:1699

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
UTR 21 _ 337 en UTR 21 _ 338-H
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing en voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor opbouw en dakterras

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een tussenbeslissing in het beroep. De zaak betreft een omgevingsvergunning die is aangevraagd door een vergunninghouder voor het plaatsen van een opbouw en het realiseren van een dakterras op haar woning. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere heeft de aanvraag voor de omgevingsvergunning geweigerd, omdat deze in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze weigering, maar het college heeft hun bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de vergunning alsnog verleend aan de vergunninghouder. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 1 april 2021 is de zaak behandeld, waarbij de verzoekers en de gemachtigde van het college aanwezig waren. De derde-partij, de vergunninghouder, was afwezig. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er belangrijke documenten, zoals bouwvergunningen, ontbraken in het procesdossier, wat noodzakelijk was voor een goede beoordeling van de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning. Daarom heeft de voorzieningenrechter het onderzoek heropend en het college opgedragen om binnen twee weken kopieën van de ontbrekende bouwvergunningen te overleggen.

De voorzieningenrechter heeft ook de belangen van de verzoekers en de vergunninghouder afgewogen en besloten dat de omgevingsvergunning geschorst wordt tot de einduitspraak in het beroep. Dit betekent dat de vergunninghouder voorlopig niet mag beginnen met de bouw van de opbouw en het dakterras. Tevens is bepaald dat het college het griffierecht aan de verzoekers moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en zal gepubliceerd worden op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/337 en UTR 21/338-H
uitspraak en tussenbeslissing van de voorzieningenrechter van 15 april 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening en in het beroep in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. J.C. Haan).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[A](vergunninghouder), te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. ing. B.M. Brandenburg-Stroo).

Procesverloop

Op 14 augustus 2019 heeft vergunninghouder bij het college een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een opbouw en het realiseren van een dakterras op de eerste etage van haar woning aan de [adres] in [woonplaats] (het perceel).
Met een besluit van 16 december 2019 (de weigering) heeft het college geweigerd om de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen. De aanvraag zou volgens het college in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en het college was niet bereid om mee te werken aan een omgevingsvergunning voor de activiteit planologisch strijdig gebruik, omdat het bouwplan in strijd is met de stedenbouwkundige uitgangspunten en daarom niet kan worden gezien als een gewenste ruimtelijke ontwikkeling.
Verzoekers en vergunninghouder hebben allebei bezwaar gemaakt tegen de weigering. Met een besluit van 24 december 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van verzoekers niet-ontvankelijk verklaard en geweigerd om aan hen een dwangsom wegens niet tijdig beslissen te betalen, de weigering herroepen en aan vergunninghouder alsnog de door haar aangevraagde omgevingsvergunning (de omgevingsvergunning) verleend.
Verzoekers hebben tegen dit bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen en zo mogelijk direct uitspraak te doen in de bodemzaak.
De zaken zijn behandeld op de zitting van 1 april 2021. Verzoekers en de gemachtigde van het college waren hierbij aanwezig. Derde-partij was met kennisgeving afwezig.
Verzoekers hebben op 6 april 2021 nog aanvullende stukken bij de rechtbank ingediend.

Overwegingen

1. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter uitdrukkelijk verzocht om als dat mogelijk is direct uitspraak te doen over het beroep. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek – behalve wat zij hieronder in de tussenbeslissing zal bepalen – niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Tussenbeslissing in het beroep
2. De omgevingsvergunning gaat over een opbouw en een dakterras. Voor beide bouwwerken gelden op grond van het voor het perceel geldende bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ (het bestemmingsplan) andere regels. De voorzieningenrechter zal eerst de beroepsgronden die gaan over de opbouw bespreken.
3. Verzoekers en het college verschillen van mening of de opbouw wel of niet in strijd is met de bouwregels uit het bestemmingsplan. De opbouw zal op de bestaande zijbeuk aan de woning van vergunninghouder worden geplaatst. Het geschil gaat over de vraag of deze bestaande zijbeuk moet worden aangemerkt als (onderdeel van) het hoofdgebouw [1] of als erfbebouwing [2] .
4. Verzoekers voeren aan dat de bestaande zijbeuk erfbebouwing is en dat op de opbouw daarom de regels uit het bestemmingsplan voor erfbebouwing van toepassing zijn. Daarmee is de dakopbouw in strijd. Zij verwijzen hierbij naar de oorspronkelijke bouwvergunning voor de woning uit 2000. Volgens het college hoort de bestaande zijbeuk bij het hoofdgebouw en wordt de opbouw ook onderdeel van het hoofdgebouw. Daarom zijn volgens het college op de opbouw de regels uit het bestemmingsplan voor hoofdgebouwen van toepassing. Volgens die regels is de opbouw toegestaan. Het college verwijst naar de bouwvergunning voor de oorspronkelijke bebouwing van 12 februari 2001, waarmee de bouwvergunning uit 2000 zou zijn gewijzigd.
5. De voorzieningenrechter heeft na de zitting vastgesteld dat in het procesdossier goed leesbare kopieën van de bouwvergunningen, inclusief bouwtekeningen, uit 2000 en van
12 februari 2001 ontbreken. Hierdoor is het voor de voorzieningenrechter niet duidelijk wat er voor de bouw van de oorspronkelijke woning is vergund. Om het geschil en de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning goed te kunnen beoordelen heeft de voorzieningenrechter goed leesbare kopieën van de bouwvergunningen uit 2000 en van
12 februari 2001 nodig. Daarom zal de voorzieningenrechter het onderzoek heropenen en bepalen dat het college zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenbeslissing in beroep, alsnog van beide vergunningen een goed leesbare kopie aan de voorzieningenrechter moet overleggen. Dit kan schriftelijk of via de e-mail. Verzoekers en vergunninghouder zullen twee weken de gelegenheid krijgen om op deze vergunningen te reageren.
6. De voorzieningenrechter houdt tot die tijd iedere verdere beslissing in het beroep aan tot de einduitspraak over dit beroep. Dit betekent dat zij over de overige beroepsgronden, de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt. Na ontvangst van de kopieën van de bouwvergunning en de eventuele reactie hierop van verzoekers en vergunninghouder zal de voorzieningenrechter – zonder tweede zitting – uitspraak doen op het beroep.
7. De voorzieningenrechter benadrukt dat de stukken die door verzoekers op 6 april 2021 zijn ingediend voor haar geen reden zijn om het onderzoek te heropenen. Het geding blijft naast de goed leesbare kopieën van de bouwvergunningen uit 2000 en van 12 februari 2001 daarom in beginsel beperkt tot de beroepsgronden en de stukken zoals die door verzoekers en de andere partijen zijn ingediend tot aan en zijn besproken op de zitting van 1 april 2021. Het inbrengen van nieuwe geschilpunten en/of stukken wordt over het algemeen namelijk in strijd met de goede procesorde geacht.
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
8. Omdat de voorzieningenrechter het beroep aanhoudt tot ontvangst van de bouwvergunningen uit 2000 en van 12 februari 2001 en een eventuele reactie daarop van verzoekers en vergunninghouder, gaat zij over tot beoordeling van de vraag of het noodzakelijk is om een voorlopige voorziening te treffen. Hiertoe weegt zij de belangen van de verschillende partijen bij het treffen van een voorlopige voorziening waarmee de bouw van de opbouw en het dakterras niet kan beginnen totdat zij uitspraak heeft gedaan over het beroep.
9. Gezien de hiervoor onder 5 benoemde onduidelijkheid over de oorspronkelijke bouwvergunning voor de bouw van de woning van vergunninghouder en daarmee over de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning en omdat daardoor niet zeker is of de voorzieningenrechter de omgevingsvergunning in haar einduitspraak over het beroep in stand zal laten, weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoekers die pleiten vóór het schorsen van het bestreden besluit zwaarder dan de belangen van het college en vergunninghouder bij het starten van de bouw voordat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan over het beroep. De voorzieningenrechter weegt hierbij mee dat vergunninghouder in haar brief van 11 februari 2021 heeft toegelicht dat de bouwwerkzaamheden in slechts 3 à 4 weken afgrond zullen zijn. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom toewijzen.
10. Dit betekent dat vergunninghouder voorlopig niet mag beginnen met de bouw van de opbouw en het dakterras.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat het college aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht voor hun verzoek om een voorlopige voorziening vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • heropent het onderzoek in het beroep, bepaalt dat het college zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen twee weken, aan de voorzieningenrechter goed leesbare kopieën, inclusief bouwtekeningen, toe moet sturen van de bouwvergunningen voor de oorspronkelijk bouw van de woning van vergunninghouder uit 2000 en van
  • houdt iedere verdere beslissing in het beroep aan;
  • schorst de omgevingsvergunning tot de einduitspraak in het beroep
  • draagt het college op het betaalde griffierecht voor het verzoek om een voorlopige voorziening van € 181,- aan verzoekers te vergoeden.
Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening en tussenbeslissing in het beroep is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

de voorzieningenrechter is verhinderd

deze uitspraak en tussenbeslissing te
ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de tussenbeslissing in het beroep kan niet eerder beroep worden ingesteld, dan tegelijk met het hoger beroep tegen de einduitspraak. Voor zover is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.In artikel 1.24 van de regels van het bestemmingsplan is het hoofdgebouw gedefinieerd als het gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
2.In artikel 1.22 van de regels van het bestemmingsplan is erfbebouwing gedefinieerd als bebouwing die functioneel met een hoofgebouw is verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd, op de grond staande gebouwen of andere overdekte bouwwerken. Hieronder vallen aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.