ECLI:NL:RBMNE:2021:1680

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
UTR 20/3247
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor de bouw van een woning in strijd met welstandseisen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt de zaak behandeld tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren. De eiser, eigenaar van een perceel in de nabijheid van een nieuw te bouwen woning, heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van deze woning, omdat hij van mening is dat de positie van de woning niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de positie van de woning in overeenstemming is met de welstandseisen, en geeft verweerder de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. De rechtbank stelt dat de welstandstoets zich moet richten naar de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, en dat de conclusie van verweerder dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen zes weken het motiveringsgebrek moet herstellen, en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3247
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2021 op het beroep in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats 1] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, verweerder
(gemachtigde: A.E.J. Debie).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], vergunninghouder.

Inleiding

1.1
In 2018 heeft vergunninghouder het perceel aan de [adres 1] in [woonplaats 2] gekocht. De oude woning op het perceel is gesloopt en vergunninghouder wilde een nieuwe woning op het perceel bouwen. De goot- en bouwhoogte van de nieuw te bouwen woning overschrijden de in het bestemmingsplan Tussen de Dijken maximaal toegestane goot- en bouwhoogte voor het perceel. Vergunninghouder heeft daarom op 16 juli 2019 een omgevingsvergunning bij verweerder aangevraagd voor de activiteit bouwen en de activiteit (binnenplans) afwijken van het bestemmingsplan.
1.2
Bij besluit van 23 december 2020 heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend onder toepassing van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid. Eiser is eigenaar van het perceel aan de [adres 2] , schuin tegenover dat van vergunninghouder. Eisers perceel maakt deel uit van recreatiepark [recreatiepark] . Hij is het niet eens met de positie van de nieuwe woning op het perceel van vergunninghouder. Eiser heeft daarom bezwaar gemaakt. Bij besluit van 27 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning in stand gelaten.
1.3
Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld. De zaak is op 19 maart 2021 bij de rechtbank op een zitting behandeld. Eiser is verschenen. Vergunninghouder is ook verschenen, vergezeld door zijn partner [partner] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak gesloten.

Overwegingen

Belanghebbendheid
2. Alleen belanghebbenden bij een besluit kunnen daartegen opkomen. Vergunninghouder betwist dat eiser belanghebbende is bij de verleende vergunning, omdat eiser volgens vergunninghouder nauwelijks gevolgen ondervindt van de nieuwe woning. De rechtbank gaat daar echter niet in mee. Eiser woont op zeer korte afstand van het perceel van vergunninghouder en heeft direct zicht op de nieuwe woning. Daarmee kan eiser als belanghebbende bij de verleende vergunning worden aangemerkt.
Procesbelang
3.1
Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor hem van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen. Een louter principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van een procesbelang.
3.2
Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij met zijn beroep niet wil bereiken dat de nieuwe woning – die inmiddels bijna is afgebouwd – uiteindelijk moet worden afgebroken. Eiser wenst desondanks een oordeel van de rechtbank over de vraag of verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand, omdat eiser wil voorkomen dat er met de (volgens hem) gebrekkig gemotiveerde vergunning op dat punt een precedent wordt geschapen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarmee voldoende procesbelang bij een beoordeling van zijn beroep.
Beoordeling van het beroep
4. Niet in geschil is dat het bouwplan alleen in strijd is met het bestemmingsplan op het punt van de goot- en bouwhoogte. De vergunning is door verweerder alleen om díe reden met toepassing van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid verleend. Voor het overige is het bouwplan, en dus ook de positie van de woning, in overeenstemming met het bestemmingsplan. Op de plankaart bij het bestemmingsplan is immers geen bouwvlak ingetekend, zodat er op het gehele perceel mag worden gebouwd. Wel is in artikel 15.2.1, onder a en onder 1, van de planregels bepaald dat de totale bebouwingsoppervlakte op het perceel niet meer dan 150 m2 mag zijn en dat niet meer dan 30% van het perceel mag worden bebouwd, maar hieraan wordt voldaan. Op de zitting heeft eiser bevestigd dat het hem enkel om de positie van de woning op het perceel gaat en dat hij geen bezwaren heeft tegen de goot- en bouwhoogte. Omdat de positie van de woning niet in strijd is met het bestemmingsplan, was verweerder op dat punt niet gehouden om de belangen van eiser mee te wegen bij de vergunningverlening. Wel schrijft artikel 2.10, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor dat het bouwplan, en dus ook de positie van de woning, niet in strijd mag zijn met de redelijke eisen van welstand.
5. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. In de Welstandsnota 2013 Wijdemeren staat dat doorzichten in het gebied moeten worden behouden en waar mogelijk versterkt. De positie van de nieuwe woning op het perceel lijkt niet in overeenstemming met dit uitgangspunt. De woning staat verder voorop het perceel dan de omliggende woningen, waardoor de waaiervormige stedenbouwkundige structuur (het V-patroon waarin huizen zijn gebouwd) wordt doorbroken, en eisers uitzicht op de Loosdrechtse Plassen deels wordt belemmerd. Dit standpunt is in de bezwaarfase door een van de andere bezwaarmakers nader onderbouwd met een advies van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Erfgoed van 25 maart 2020 (second opinion), waarin de strijdigheid met het genoemde uitgangspunt wordt onderkend. Dat dit nooit kan leiden tot een negatief welstandsadvies omdat de positie van de woning op het perceel op grond van het bestemmingsplan wél is toegestaan, is volgens eiser onjuist.
6. Volgens verweerder is het bouwplan niet in strijd met de redelijke eisen van welstand. Hierbij heeft verweerder zich gebaseerd op het advies van de Welstand- en Monumentencommissie Wijdemeren (de welstandscommissie) van 21 oktober 2019. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat de second opinion die in de bezwaarfase is overgelegd geen reden gaf om een nadere onderbouwing te vragen aan zijn welstandscommissie. Het uitgangspunt in de welstandsnota dat doorzichten in het gebied moeten worden behouden en waar mogelijk versterkt, kan volgens verweerder namelijk nooit af doen aan de mogelijkheid die het bestemmingsplan biedt om op het gehele perceel te bouwen, ofwel: dat uitgangspunt mag die bouwmogelijkheid niet inperken.
7.1
De rechtbank vindt, met eiser, dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Waarom dat zo is, legt de rechtbank hierna uit.
7.2
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, dat de welstandstoets zich in beginsel moet richten naar de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Het algemeen karakter van het vereiste dat er geen sprake mag zijn van strijd met de redelijke eisen van welstand, brengt mee dat de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan toestaat bij de welstandstoets als uitgangspunt moeten worden gehanteerd. Naarmate het bestemmingsplan echter méér keuze laat in verschillende mogelijkheden om een bouwplan te realiseren, heeft het college ook méér ruimte om dat bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand te achten, zonder dat dat leidt tot de conclusie dat daarmee de bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan worden ingeperkt. Naarmate het bestemmingsplan een beperkte keuze laat in bouwmogelijkheden (wat met name het geval is als de bouwmogelijkheden gedetailleerd in het bestemmingsplan zijn voorgeschreven) vormt die beperkte keuzemogelijkheid bij de welstandstoets een dwingend gegeven. De grens van de welstandstoets wordt dan sneller overschreden. [1]
7.3
De rechtbank stelt vast dat het bestemmingsplan keuze laat in de positionering van de woning op het perceel, nu er op het gehele perceel mag worden gebouwd. Gelet op de hiervoor genoemde rechtspraak, bestaat er dan ruimte voor een toets van de positie van de woning op het perceel aan het uitgangspunt in de welstandsnota dat doorzichten in het gebied moeten worden behouden en waar mogelijk versterkt. De conclusie van verweerder dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand, omdat dit uitgangspunt de bouwmogelijkheden op het perceel niet kan inperken is te kort door de bocht en daarmee onvoldoende om het bestreden besluit te kunnen dragen.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank doet daarom tussenuitspraak. Met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht stelt de rechtbank verweerder in de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen. Om het gebrek te herstellen moet verweerder, met inachtneming van wat de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen, nader motiveren waarom het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Dat kan hetzij, met een aanvullend advies van de welstandscommissie waarin uiteen wordt gezet waarom de positie van de woning ondanks het genoemde uitgangspunt in de welstandsnota acceptabel is, waarbij rekening kan worden gehouden met de nodige parkeerruimte voor de auto van vergunninghouder aan de zijkant van de woning en met de belangen van de achterbuurman, hetzij (voor zover nodig) met een nieuw besluit op bezwaar, na of tegelijkertijd met de intrekking van het bestreden besluit.
9. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen moet hij dat zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank laten weten. Als verweerder wel gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen om daar binnen vier weken op te reageren. In beginsel, ook in de situatie waarin verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting einduitspraak doen op het beroep.
10. Vanwege de goede procesorde zal de rechtbank het partijen in beginsel niet toestaan om na de tussenuitspraak nieuwe geschilpunten of beroepsgronden aan de orde te stellen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan. Dat betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
 stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het motiveringsgebrek te herstellen, met inachtneming van wat de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen, of, om binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen dat hij geen gebruik maakt van de herstelmogelijkheid;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is op 23 april 2020 gedaan door mr. V.E.H.G Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen de tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de eventuele einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1129.