In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een hoekwoning. Eiseres, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 699.000,- voor het belastingjaar 2020, zoals vastgesteld door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. Eiseres stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 292.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde in het economisch verkeer de prijs is die bij verkoop zou zijn betaald, en dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aankoopprijs van de woning, die door eiseres op 15 februari 2019 voor € 705.000,- was gekocht. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar in zijn bewijslast is geslaagd en dat de argumenten van eiseres niet tot een ander oordeel leidden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.