In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiseres, de eigenaar van de woning aan [adres 1] te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 259.000,- voor het belastingjaar 2020, zoals vastgesteld door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De waarde was gebaseerd op de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de waardepeildatum was 1 januari 2019. Eiseres stelde dat de waarde te hoog was en voerde aan dat de referentiewoningen beter onderhouden waren en betere voorzieningen hadden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de staat van onderhoud van de woning en de vergelijking met referentiewoningen, meegewogen in haar oordeel. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.