Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Bij besluit van 4 december 2019 heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd aan de buurman van eiser, de heer [A] . Op 13 mei 2020 heeft verweerder de begunstigingstermijn van deze last verlengd tot 1 augustus 2020. Hiertegen heeft eiser op
23 juni 2020 pro forma bezwaar gemaakt. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn is verstreken
.De bezwaartermijn is opgeschort tot eiser op 8 juli 2020 zijn bezwaargronden heeft aangevuld. Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. Zoals verweerder ook heeft erkend in het verweerschrift had hij uiterlijk op 30 september 2020 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat verweerder op die datum nog niet had beslist. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op
9 oktober 2020 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
5. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
6. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 12 februari 2021 bevestigd dat hij de hoogte van de dwangsom nog niet heeft vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). Omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is, stelt de rechtbank de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,-.
7. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank geeft daarvoor normaal gesproken een termijn van twee weken. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft (artikel 8:55d, derde lid, van de Awb).
8. Verweerder vindt dat hij extra tijd nodig heeft, omdat hij, door samenhang van de besluiten, tegelijk met het bezwaar van eiser tegen verlenging van de begunstigingstermijn wil beslissen op het bezwaar van de heer [A] tegen de last onder dwangsom van
4 december 2019. Dat besluit laat langer op zich wachten. Verweerder vraagt aan de rechtbank om een termijn op te leggen van drie maanden.
9. De rechtbank snapt dat het wenselijk is dat er, gelet op de samenhang, een gelijktijdige beslissing op beide bezwaren komt. De rechtbank vindt dat deze omstandigheid een langere termijn rechtvaardigt, maar vindt een termijn van drie maanden te lang gelet op de tijd die al is verstreken sinds verweerder de begunstigingstermijn heeft verlengd. Verweerder heeft ook niet uitgelegd waarom een termijn van drie maanden nodig is om een beslissing te nemen op het bezwaar van de heer [A] , terwijl die procedure al meer dan een jaar duurt. Om deze redenen geeft de rechtbank verweerder een termijn van zes weken om een beslissing nemen op het bezwaar van eiser. Deze termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak.
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
11. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 267,-.
12. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.