In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. De eiser had een verzoek om handhaving ingediend met betrekking tot de staat van fietspaden in Breukelen, maar het bestuursorgaan had niet tijdig op dit verzoek beslist. Eiser stelde dat hij als belanghebbende moest worden aangemerkt, omdat hij regelmatig gebruik maakte van de fietspaden en vreesde voor lichamelijk letsel door de slechte staat ervan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldeed aan de criteria voor belanghebbende zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een individueel en persoonlijk belang dat zich voldoende onderscheidde van het belang van andere gebruikers van de fietspaden. Aangezien eiser geen belanghebbende was, kon zijn verzoek niet worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Awb, en was de rechtbank onbevoegd om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank heeft daarom de zaak niet-ontvankelijk verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.