ECLI:NL:RBMNE:2021:164

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
UTR 19/5554
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

Op 22 januari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. I. van Medenbach de Rooij, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Verzoeker had een aanvraag voor bijstand krachtens de Participatiewet ingediend, welke aanvraag op 28 juni 2019 was afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 19 november 2019 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld, maar trok dit beroep in op 28 december 2020, met het verzoek om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om op dit verzoek te reageren. Verweerder heeft aangegeven dat er geen sprake was van tegemoetkoming aan verzoeker, waardoor er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verweerder niet tegemoet is gekomen aan verzoeker, is er geen grond voor een proceskostenveroordeling. Verzoeker heeft bovendien aangegeven dat hij inmiddels een WW-uitkering ontvangt, waardoor er geen belang meer is bij de procedure tegen de gemeente. De rechtbank concludeert dat het verzoek om proceskostenvergoeding kennelijk ongegrond is en wijst dit verzoek af.

De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, en is op dezelfde dag bekendgemaakt. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5554

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. I. van Medenbach de Rooij),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

Procesverloop

In het besluit van 28 juni 2019 (primair besluit) heeft verweerder een aanvraag van eiser om hem per 1 februari 2019 bijstand krachtens de Participatiewet toe te kennen, afgewezen en hem bijstand toegekend per 29 april 2019 .
In het besluit van 19 november 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 28 december 2020 heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank bij brief van 5 januari 2021 meegedeeld dat er geen sprake is van tegemoetkoming aan verzoeker als bedoeld in artikel 8:75 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat er daarom geen aanleiding is om een proceskostenveroordeling toe te kennen.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder niet tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
4. In de brief van 29 december 2020 heeft verzoeker vermeld dat een andere procedure (tegen het UWV) inmiddels ertoe heeft geleid dat verzoeker met ingang van 30 januari 2019 een WW-uitkering krijgt. Door de toekenning van de WW-uitkering is er geen belang meer bij de huidige procedure tegen de gemeente, aldus verzoeker.
5. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser was gericht tegen de beslissing op bezwaar van 19 november 2019. Verweerder is niet teruggekomen op deze beslissing. Ook is deze beslissing niet ingetrokken of gewijzigd. Hieruit volgt dat verweerder niet aan eiser tegemoet is gekomen en dat de in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb bedoelde situatie zich niet voordoet.
6. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 22 januari 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid
rechter
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
en zal worden bekend gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.