Op 22 januari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. I. van Medenbach de Rooij, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Verzoeker had een aanvraag voor bijstand krachtens de Participatiewet ingediend, welke aanvraag op 28 juni 2019 was afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 19 november 2019 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld, maar trok dit beroep in op 28 december 2020, met het verzoek om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om op dit verzoek te reageren. Verweerder heeft aangegeven dat er geen sprake was van tegemoetkoming aan verzoeker, waardoor er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verweerder niet tegemoet is gekomen aan verzoeker, is er geen grond voor een proceskostenveroordeling. Verzoeker heeft bovendien aangegeven dat hij inmiddels een WW-uitkering ontvangt, waardoor er geen belang meer is bij de procedure tegen de gemeente. De rechtbank concludeert dat het verzoek om proceskostenvergoeding kennelijk ongegrond is en wijst dit verzoek af.
De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, en is op dezelfde dag bekendgemaakt. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.