In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan eiseres, die sinds 3 juli 2017 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (Pw). De Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug heeft in 2020 een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van deze bijstand, omdat er vermoedens waren van inkomsten uit een dienstverband. Op 16 april 2020 heeft verweerder de bijstand van eiseres beëindigd en teruggevorderd over een periode waarin zij ten onrechte bijstand zou hebben ontvangen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar haar bezwaren werden ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarin verweerder stelde dat zij haar inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van inkomsten uit een persoonsgebonden budget (PGB). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden. De rechtbank oordeelde dat het besluit tot intrekking van de bijstand een belastend besluit is en dat de bewijslast bij verweerder ligt. Verweerder heeft niet kunnen aantonen dat eiseres op de relevante data op de hoogte was van de toekenning van het PGB en dat zij deze inkomsten had moeten melden.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het de intrekking en terugvordering van de bijstand betreft en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.