ECLI:NL:RBMNE:2021:1603

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
AWB 20/8638-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot humanitaire gronden na intrekking verblijfsvergunning

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 15 april 2021, wordt een voorlopige voorziening toegewezen aan eiseres, die een aanvraag heeft ingediend voor wijziging van haar verblijfsvergunning naar niet-tijdelijke humanitaire gronden. Eiseres, die eerder getrouwd was met een Nederlandse man, heeft haar verblijfsvergunning verloren na de intrekking door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de relatie was verbroken. Eiseres heeft aangevoerd dat zij slachtoffer is geweest van huiselijk geweld, gepleegd door haar stiefkinderen, en dat dit de reden was voor de beëindiging van haar huwelijk. De rechtbank oordeelt dat de motivering van verweerder, die stelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij slachtoffer is van huiselijk geweld, onvoldoende is. De rechtbank wijst erop dat er nog een aangifte van huiselijk geweld in behandeling is en dat de vervolging door het Openbaar Ministerie nog moet worden beoordeeld. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om de motiveringsgebreken te herstellen en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep. Tevens wordt bepaald dat eiseres niet mag worden uitgezet totdat er een einduitspraak is gedaan. De proceskosten worden vastgesteld op € 1.068,- en het griffierecht van € 178,- moet door verweerder aan eiseres worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/8638-T (beroep) en AWB 20/8639 (voorlopige voorziening)

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. van Koesveld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovács).

Inleiding en procesverloop

Eiseres is eerder getrouwd geweest met [A] ( [A] ). [A] heeft de
Nederlandse nationaliteit. Hij had kinderen uit een eerdere relatie. Het huwelijk tussen
[A] en eiseres heeft geen stand gehouden. Omdat [A] ziek en hulpbehoevend werd,
is eiseres op verzoek van [A] en zijn kinderen opnieuw met hem in het huwelijk
getreden. Eiseres is vanuit Marokko naar Nederland gekomen om hier voor [A] te
zorgen. Zij beschikte met ingang van 10 januari 2019 over een verblijfsvergunning regulier
onder de beperking “verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ”. Deze
vergunning was geldig tot 10 januari 2024.
Op 3 februari 2020 heeft [A] aan verweerder meegedeeld dat de relatie tussen
hem en eiseres was verbroken en dat eiseres de echtelijke woning had verlaten.
Bij besluit van 10 maart 2020 heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres
ingetrokken met ingang van 3 februari 2020. Daarbij heeft verweerder eiseres aangezegd om
Nederland binnen vier weken te verlaten. Dit besluit staat inmiddels in rechte vast.
Op 7 augustus 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot wijziging van de beperking van
haar verblijfsvergunning naar “niet-tijdelijke humanitaire gronden”.
Bij besluit van 26 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Later heeft eiseres vernomen dat [A] ergens in deze periode is overleden.
Bij besluit van 16 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft eiseres erop gewezen dat zij nog steeds verplicht is om Nederland te verlaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat zij de behandeling van haar beroep in Nederland mag afwachten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Geschilpunten

1. Eiseres stelt dat zij slachtoffer is geweest van huiselijk geweld. Dit geweld is op
1 februari 2020 gepleegd door haar stiefkinderen. Hierdoor heeft eiseres onmiddellijk en noodgedwongen de echtelijke woning verlaten. Eiseres meent dat zij in dit verband voldoende bewijs heeft ingebracht. Volgens haar komt zij in aanmerking voor de gevraagde verblijfsvergunning op grond van het beleid dat verweerder voert voor bijzondere individuele gevallen ná verblijf als familie- of gezinslid. [1]
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet voldoet aan dit beleid. Volgens verweerder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij slachtoffer is geworden van huiselijk geweld en dat om die reden de huwelijksrelatie met [A] is verbroken. [2] Hiertoe voert verweerder aan dat de aangifte van huiselijk geweld, die eiseres bij de politie heeft gedaan, niet volstaat. Deze aangifte is namelijk opgemaakt op basis van de eigen verklaringen van eiseres. Het is volgens verweerder niet gebleken dat de politie of het Openbaar Ministerie (OM) vervolgstappen op deze aangifte heeft ondernomen. Verweerder voert verder aan dat eiseres haar verklaringen over het huiselijke geweld niet met objectieve stukken heeft onderbouwd. Ook is volgens verweerder uit de verklaringen van eiseres op te maken dat er al vóór het vermeende geweldsincident sprake was van haar op handen zijnde echtscheiding van [A] . Het geweldsincident waarvan eiseres aangifte heeft gedaan, is dan niet de reden geweest voor de verbreking van het huwelijk.

Overwegingen

Is het aannemelijk dat het gestelde geweld heeft plaatsgevonden?
3. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat zij eerder op die dag telefonisch heeft gesproken met de heer [B] van de politie Gouda. [B] heeft de gemachtigde meegedeeld dat de aangifte van eiseres nog in behandeling is. Op 21 april 2021 zal de aangifte worden voorgelegd aan het OM. Het OM zal dan beslissen of zij tot vervolging zal overgaan. De rechtbank acht deze informatie van de gemachtigde voldoende concreet en ziet daarom geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Als gevolg hiervan kan het standpunt van verweerder, dat het niet is gebleken dat er vervolgstappen op de aangifte van eiseres zijn ondernomen, niet overeind blijven. Dit maakt al dat het standpunt van verweerder, dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij slachtoffer is geweest van huiselijk geweld, een afdoende motivering ontbeert.
4. Aan dit oordeel doet niet af dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangevoerd dat verweerder intern contact met de politie heeft gehad. Uit dit contact zou zijn gebleken dat de politie het niet aannemelijk heeft gevonden dat eiseres het slachtoffer is geweest van huiselijk geweld. De rechtbank gaat aan dit standpunt van verweerder voorbij. Het dossier bevat namelijk geen stukken over of verwijzingen naar dit zogenoemde interne overleg. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder geweigerd om een dergelijk stuk in te brengen. Uiteraard is dit een afweging die verweerder mag maken. Deze omstandigheid maakt het evenwel voor de rechtbank niet mogelijk om de verklaring van de gemachtigde van verweerder op waarde te schatten. Dit met name in het licht van de aannemelijke geachte informatie van de gemachtigde van eiseres, dat het OM de aangifte van eiseres op
21 april 2021 nog gaat beoordelen.
Is het aannemelijk dat het huwelijk is geëindigd als gevolg van het gestelde geweld?
5. Verweerder vindt het niet aannemelijk dat het huwelijk tussen eiseres en [A] is geëindigd als gevolg van het huiselijke geweld waarvan eiseres aangifte heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook dit standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres heeft op 3 februari 2020 aangifte gedaan. Zij heeft daarin verklaard dat zij op 1 februari 2020 is mishandeld door haar stiefkinderen en dat zij als gevolg daarvan niet meer in de echtelijke woning kon blijven. [A] heeft op 3 februari 2020, dus al op de dag waarop eiseres aangifte heeft gedaan, aan verweerder gemeld dat de gezinsband met eiseres is verbroken en dat eiseres uit de woning is vertrokken. De rechtbank kan verweerder niet volgen in het standpunt dat deze gang van zaken geen blijk geeft van een direct oorzakelijk verband tussen het gestelde geweld op
1 februari 2020 en de beëindiging van de huwelijksrelatie op 3 februari 2020. Ook de omstandigheid dat eiseres in haar aangifte van 3 februari 2020 heeft verklaard dat zij niet van [A] wil scheiden, maakt dit oorzakelijke verband niet onaannemelijk. Volgens de gemachtigde van verweerder blijkt uit het al genoemde interne contact van verweerder met de politie, dat de reden voor de verbreking van de huwelijksrelatie volgens de politie niet is gelegen in het gestelde huiselijk geweld. Om dezelfde redenen als verwoord onder 4. gaat de rechtbank ook aan deze verklaring voorbij.
Bestuurlijke lus
6. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om de hiervoor geconstateerde motiveringsgebreken te herstellen door middel van een bestuurlijke lus. [3] De rechtbank acht het daarbij van belang dat er duidelijkheid komt over de vervolgingsbeslissing die het OM volgens eiseres nog zal nemen. Met het oog daarop draagt de rechtbank eiseres op om de rechtbank zo spoedig mogelijk na 21 april 2021, maar zo mogelijk uiterlijk op
5 mei 2021, de schriftelijke beslissing omtrent de vervolging te doen toekomen. Na ontvangst hiervan, zal de rechtbank deze informatie doorsturen naar verweerder.
7. Uiterlijk binnen twee weken nadat verweerder deze informatie heeft ontvangen, zal hij aan de rechtbank kenbaar moeten maken of hij gebruik maakt van de geboden gelegenheid om de geconstateerde gebreken te herstellen. Als verweerder inderdaad van deze gelegenheid gebruik gaat maken, dan krijgt hij hiertoe tot vier weken na ontvangst van de bedoelde informatie de tijd.
8. Afhankelijk van de reacties op hetgeen de rechtbank onder 6. en 7. heeft beschreven, zal de rechtbank partijen nog nader informeren over de te volgen procedure.
9. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Over het verzoek om een voorlopige voorziening
10. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen, geeft de voorzieningenrechter aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. Dat betekent dat eiseres niet zal mogen worden uitgezet, totdat de rechtbank een einduitspraak heeft gedaan op het beroep.
11. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 178,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt eiseres op om de rechtbank de schriftelijke beslissing omtrent de vervolging
zo spoedig mogelijk na 21 april 2021te doen toekomen, maar zo mogelijk uiterlijk op
5 mei 2021;
  • draagt verweerder op om
  • stelt verweerder in de gelegenheid om
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
De voorzieningenrechter:
  • treft de voorlopige voorziening dat eiseres niet zal worden uitgezet, totdat een einduitspraak is gedaan op het beroep;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.068,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd deuitspraak te ondertekenen
griffier (voorzieningen)rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Dit beleid is uitgewerkt in hoofdstuk B9/8.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Het beleid is gebaseerd op artikel 3.51, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) in combinatie met artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder c, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
2.Deze criteria staan vermeld in hoofdstuk B9/11, ad e, van de Vc.
3.Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).