ECLI:NL:RBMNE:2021:1600
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake subsidie voor residentiële jeugdhulp
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 april 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, een bedrijf dat zich bezighoudt met residentiële jeugdhulp. Verzoekster had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, waarin de subsidie voor residentiële jeugdhulp voor het jaar 2018 lager werd vastgesteld en een bedrag van € 282.215,- werd teruggevorderd. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij stelde dat de terugbetaling van de subsidie ernstige gevolgen zou hebben voor haar bedrijfsvoering en mogelijk zou leiden tot gedwongen ontslagen en een gevaar voor de hulpverlening.
De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat er een onomkeerbare situatie dreigde, zoals faillissement of acute financiële nood. De overgelegde balans van verzoekster werd niet als voldoende bewijs gezien om aan te tonen dat er sprake was van spoedeisend belang.
Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.C. Verra, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Slierendrecht, en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.