ECLI:NL:RBMNE:2021:16

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
19/3626
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhaving bouwvergunning en privaatrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser, wonende op [straat] [huisnummer 2], heeft bezwaar gemaakt tegen de bouw van een opbouw op het pand van een derde-partij, gelegen op [straat] [huisnummer 1]. Eiser stelt dat de derde-partij in afwijking van de verleende omgevingsvergunning heeft gebouwd, wat hem schade toebrengt en zijn eigen bouwplannen belemmert. Eiser heeft verzocht om handhaving, maar dit verzoek is door verweerder afgewezen, wat heeft geleid tot het indienen van een beroep.

Tijdens de zitting op 14 december 2020 is vastgesteld dat de vergunning voor de bouw onherroepelijk is, en dat de rechtbank geen oordeel kan geven over de vergunningverlening zelf. De rechtbank heeft zich beperkt tot de vraag of de derde-partij conform de vergunning heeft gebouwd en of verweerder gehouden was om handhavend op te treden. De inspecties van verweerder hebben aangetoond dat er een afwijking van slechts 1 millimeter is, wat volgens de rechtbank niet voldoende is om handhavend op te treden. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat de bouw niet conform de vergunning is uitgevoerd.

De rechtbank concludeert dat de afwijking van de vergunning van geringe aard is en dat handhaving in dit geval onevenredig zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eventuele privaatrechtelijke geschillen over de perceelgrens door de civiele rechter moeten worden beoordeeld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3626

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. H.R. ten Broeke),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: A. Erdogan).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [A], te [woonplaats 2].

Inleiding

1. Op het pand [straat] [huisnummer 1] te [woonplaats 1] is een opbouw geplaatst. Volgens eiser, die op [straat] [huisnummer 2] woont, is daarbij in afwijking van de voor het bouwplan verleende omgevingsvergunning gebouwd en ondervindt hij hiervan schade. Hij stelt dat het door de afwijking voor hem niet meer mogelijk is zelf een dakopbouw op zijn pand te realiseren. Eiser heeft een verzoek ingediend om een bouwstop op te leggen en om handhavend op te treden. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, waarna eiser een bezwaarschrift heeft ingediend.
2. In de periode tussen het indienen van het bezwaarschrift en het besluit op bezwaar hebben eiser en derde-partij, zonder succes, minnelijk overleg gevoerd. Daarnaast heeft eiser in die periode beroep en hoger beroep aangetekend tegen de omgevingsvergunning van derde-partij waarmee de opbouw mogelijk is gemaakt. Zowel de rechtbank als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) hebben het beroep ongegrond verklaard. [1] Het onderhavige beroep van eiser ziet op de afwijzing van zijn verzoek door verweerder om handhavend op te treden.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen.

Overwegingen

Waar mag de rechtbank over oordelen?
4. Door de uitspraak van de Afdeling staat de vergunning voor het bouwplan onherroepelijk vast. De Afdeling heeft daarbij onder meer vastgesteld dat geen sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering, omdat de omgevingsvergunning niet ziet op het bouwen van een dakopbouw op het perceel van eiser. De rechtbank mag daarom geen oordeel meer geven over de vergunningverlening en dat wat vergund is.
5. De vraag of derde-partij over de erfgrens van eiser heeft gebouwd ziet op een privaatrechtelijk aspect, waarover alleen de civiele rechter een oordeel mag geven. In dit beroep zal de rechtbank daarom alleen een oordeel geven of conform de verleende vergunning is gebouwd en of verweerder gehouden is om bij afwijking hiervan handhavend op te treden.
Is conform de verleende vergunning gebouwd?
6. Verweerder heeft tijdens het uitvoeren van de bouwwerkzaamheden op 17 oktober en 17 november 2017 inspecties uit laten voeren om te bepalen of in afwijking van de verleende vergunning is gebouwd. Uit de bevindingen blijkt dat er een overschrijding is van 1 millimeter wat betreft de breedte van de dakopbouw ten opzichte van wat is vergund.
7. Eiser stelt dat dit onderzoek van verweerder gebrekkig is geweest, omdat niet volledig en niet op de juiste wijze gemeten is. De rechtbank volgt eiser daarin niet. In het inspectierapport wordt aangegeven hoe de metingen en berekeningen hebben plaatsgevonden. De rechtbank acht de daar weergegeven wijze van meten niet onjuist. Daar komt bij dat volgens de inspecteur eiser en derde-partij aanwezig waren bij de inspectie van 17 oktober om te kijken naar de aansluitingen van de dakopbouw op de dakvlakken van de naastgelegen woningen. Volgens de inspecteur waren op dat moment alle partijen het erover eens dat de dakopbouw voldoet aan de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan deze constatering.
8. Eiser komt zelf niet met bewijs dat de dakopbouw niet conform de omgevingsvergunning is gebouwd. Eiser verwijst in zijn beroepschrift naar onderzoeken van Q-keur van 9 mei 2018 en van het Bureau voor Bouwpathologie van 1 juni 2018. Deze rapporten zien echter met name op de vraag of wel of niet over de perceelgrens is gebouwd, niet of wel of niet in afwijking van de vergunning is gebouwd. Deze rapporten geven daarmee geen informatie die van belang is bij de beoordeling die de rechtbank moet maken.
9. Uit de vergunning blijkt bovendien dat mogelijke inbreuken op het eigendomsrecht een rol hebben gespeeld bij de vraag of de vergunning wel of niet verleend kon worden. Van mogelijke inbreuken is niet gebleken, mede omdat derde-partij aanpassingen aan het bouwplan heeft gedaan om dat te voorkomen. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat conform de vergunning is verbouwd, zij het met een afwijking van 1 millimeter.
Moet verweerder handhavend optreden?
10. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich onder meer voordoen indien handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien, zo blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling. [2]
11. De rechtbank is het met verweerder eens dat de afwijking van de verleende bouwvergunning van geringe aard en ernst is. Verweerder heeft zich met de in het bestreden besluit neergelegde motivering in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het treffen van handhavingsmaatregelen ten aanzien van de afwijking van de bouwvergunning in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat in dit geval van optreden behoort te worden afgezien. Verweerder heeft daarbij terecht van belang geacht dat niet is gebleken dat de overschrijding van 1 millimeter tot gevolg heeft dat eiser niet zelf een dakopbouw kan realiseren. Eiser heeft dit ook niet aannemelijk gemaakt.
12. Voor zover eiser aanvoert dat is gebouwd over een gemeenschappelijke muur en dat het daarom niet meer mogelijk is om zijn dakopbouw te realiseren, wijst de rechtbank er wederom op dat dit een kwestie is waar de civiele rechte een oordeel over zal moeten geven.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van E. Sloots, griffier. De beslissing is uitgesproken op 5 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.

griffier rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie voor de uitspraak van de Afdeling: NL:RVS:2019:1240.
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2017:1288