ECLI:NL:RBMNE:2021:1598

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2688
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op Ziektewet-uitkering na beëindiging ziektegeld

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.C. Bos-Oskam, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had zich ziekgemeld op 27 november 2018 en ontving ziektegeld in het kader van de Ziektewet (ZW). Op 4 maart 2020 heeft verweerder besloten dat eiseres vanaf 5 april 2020 geen ziektegeld meer zou ontvangen, omdat zij in staat zou zijn om meer dan 65% van haar loon te verdienen. Dit besluit werd door eiseres bestreden, waarna de rechtbank de zaak in behandeling nam.

Tijdens de zitting op 25 februari 2021 heeft eiseres haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat haar psychische en lichamelijke klachten onvoldoende waren meegewogen door verweerder. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen tegenstrijdigheden in de rapportages waren. Eiseres heeft geen objectieve medische informatie overgelegd die de conclusies van de verzekeringsarts zou kunnen ondermijnen.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de psychische en fysieke klachten van eiseres en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist was. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van verweerder om de ZW-uitkering te beëindigen, standhoudt. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2688

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.C. Bos-Oskam),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 5 april 2020 geen ziektegeld in het kader van de Ziektewet (ZW) meer krijgt.
Bij besluit van 19 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met berichtgeving, niet verschenen.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was werkzaam als verkoper lunchroom bij [werkgever] B.V. voor 18,2 uur per week. Op 27 november 2018 heeft zij zich ziekgemeld in verband met psychische klachten. Op 26 november 2019 bereikte eiseres het einde van het eerste ziektejaar. Daarna heeft er een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres meer dan 65% van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd kan verdienen. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.

Het oordeel van de rechtbank

3. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. De rapporten en de daarop gebaseerde besluiten zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk.
4. Eiseres voert aan dat verweerder haar zeer lage energieniveau, psychische klachten en lichamelijke klachten onvoldoende heeft meegewogen. Zij heeft een somatische symptoomstoornis en een gegeneraliseerde angststoornis, waarvoor zij is doorverwezen naar Veerkracht Zorg in Bilthoven. Er is dus sprake van een toename van klachten. Eiseres is vaak moe, onrustig en slaapt slecht. Eiseres is niet in staat om 4 uur per dag te werken. Eiseres voert ook aan dat het COVID-19 virus voor haar meer risico’s meebrengt, omdat zij een lage weerstand heeft. Ook heeft zij lange tijd onttrekkingsverschijnselen vertoond na het afbouwen van het medicijn citalopram. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat eiseres een laag energieniveau heeft waardoor zij uitgeput is en zelf niet bij de zitting aanwezig kon zijn. De partner van eiseres heeft toegelicht dat deze klachten al langer spelen en eiseres overal naar toe gereden moet worden. Ook zal eiseres binnenkort starten met een nieuwe behandeling.
5. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan de gestelde zorgvuldigheidseisen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en een telefonisch medisch onderzoek verricht. Ook heeft hij de beschikbare medische informatie meegewogen en beoordeeld. Het onderzoek is daarmee voldoende zorgvuldig.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is er ook geen reden om aan te nemen dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 juni 2020 stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorop dat het toestandsbeeld op de dag van het spreekuur met de primaire verzekeringsarts op 22 november 2019 in essentie gelijk is aan het toestandsbeeld per datum in geding op 5 april 2020 en per datum onderzoek in bezwaar. De rechtbank kan dit goed volgen. De brief van de huisarts van 5 augustus 2020 bevestigt de eerdere informatie van behandelend GZ-psycholoog D. Duijnhoven van Indigo. Verder was het al bekend dat eiseres zou starten met een behandeling vanwege een somatische symptoomstoornis en een angststoornis. Het traject bij Veerkracht in Bilthoven is ingezet vanwege de bijkomende SOLK-klachten. Deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook meegewogen in zijn beoordeling.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in het rapport van 12 juni 2020 verder dat er geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Eiseres is namelijk niet opgenomen in een WLZ-erkende instelling en er is geen sprake van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op alle drie de niveaus (micro-, macro- en mesoniveau) op basis van een ernstige psychische stoornis. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er voldoende rekening gehouden met de psychische belastbaarheid van eiseres. Er is volgens hem geen aanleiding om aanvullende beperkingen aan te nemen ten aanzien van de fysieke buikklachten en nekklachten.
8. De rechtbank stelt vast dat er beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van werksituaties met veelvuldige deadlines of productiepieken, het omgaan met conflicten en voor werk met een hoog handelingstempo. Eiseres is ook aangewezen op een voorspelbare werksituatie, zodat zij niet hoeft in te spelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud. Anders dan eiseres stelt, ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische beperkingen van eiseres.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook voldoende rekening gehouden met de energetische klachten van eiseres. De rechtbank overweegt dat het de specifieke deskundigheid van verzekeringsartsen is om gezondheidsklachten om te zetten in arbeidsbeperkingen. Er is al een urenbeperking aangenomen van ongeveer 4 uur per dag en ongeveer 20 uur per week. Eiseres is ook beperkt geacht voor nachtwerk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat er hiermee voldoende tijd over blijft voor recuperatie en waarom er vanuit medisch oogpunt geen verdergaande urenbeperking hoeft te worden aangenomen. Eiseres heeft tegen de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische informatie ingebracht die zorgt voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarnaast heeft eiseres niet onderbouwd dat er op grond van beschikbaarheid of op preventieve gronden aanleiding is voor een verdergaande urenbeperking per datum in geding. Dat eiseres zal gaan starten met een nieuwe behandeling maakt ook niet dat er onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van eiseres op de datum in geding. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Ten aanzien van de fysieke klachten concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 25 september 2020 dat er bij eiseres op medische gronden geen aanwijzingen zijn voor een verlaagde weerstand, in de zin van een stoornis in haar immuunsysteem, waarvoor zij vatbaarder is voor een COVID-19 infectie. Verder was eiseres op de datum in geding nog aan het afbouwen met het medicijn escitalopram. Escitalopram is een categorie I geneesmiddel, dat weinig negatieve invloed heeft op de rijvaardigheid. Op datum onderzoek in bezwaar gaf eiseres aan geen medicatie te gebruiken. Met het medicijn alprazolam is eiseres na de datum in geding gestart.
11. De rechtbank kan de bevindingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed volgen. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat eiseres in beroep geen objectiveerbare medische informatie heeft overgelegd, die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Aan de manier waarop eiseres zelf haar klachten ervaart, hoe begrijpelijk ook, kan in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toekomen. Verweerder heeft voldoende rekening gehouden met de beperkingen van eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
12. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiseres geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht, anders dan dat zij de functies om medische redenen niet kan verrichten. Nu de rechtbank de medische beoordeling niet onjuist acht, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de arbeidsdeskundige in het rapport van 4 maart 2020 per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden. De rechtbank kan zijn redeneringen en conclusies volgen en oordeelt dat het bestreden besluit voorzien is van een zorgvuldige arbeidskundige grondslag. Eiseres wordt in staat geacht de geduide functies te kunnen verrichten.
Conclusie
13. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres met ingang van 5 april 2020 geen recht heeft op een ZW-uitkering.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.