ECLI:NL:RBMNE:2021:1578

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
UTR 19/3726
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering door gemeente; beoordeling van recht op bijstandsuitkering naar gehuwdennorm

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. De eiser had beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering per 12 juli 2018, die door verweerder was vastgesteld op basis van het feit dat eiser samenwoonde met zijn partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de bijstandsuitkering niet correct was, omdat eiser recht had op een bijstandsuitkering naar de alleenstaandennorm over de periode van 12 juli 2018 tot 27 augustus 2018. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiser gedeeltelijk binnen de omvang van het geding vielen en dat verweerder opnieuw moest beoordelen of eiser recht had op bijstand naar de gehuwdennorm over de betreffende periode. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de rechtmatigheid van besluiten in het bestuursrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op sociale zekerheid.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3726

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. G.J. de Kaste),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: J. H. de Vos).

Procesverloop

Met het besluit van 14 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser per 12 juli 2018 ingetrokken. Als gevolg hiervan zijn al uitbetaalde bedragen over de periode 12 juli 2018 tot en met 31 juli 2018 teruggevorderd, evenals een verstrekt voorschot over de maand juli 2018.
Met het besluit van 6 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft het primaire besluit herroepen. De bijstandsuitkering naar de alleenstaandennorm wordt ingetrokken per 27 augustus 2018. Dit houdt in dat eiser over de periode 12 juli 2018 tot 27 augustus 2018 alsnog recht heeft op een bijstandsuitkering naar de alleenstaandennorm. Per 27 augustus 2018 krijgen eiser en zijn partner, zoals al eerder is beslist, een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm. Ook is beslist over een nabetaling en vorderingen die komen te vervallen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In eerste instantie heeft de rechtbank, met de uitspraak van 20 mei 2020, het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het hiertegen ingediende verzet heeft de rechtbank met de uitspraak van 13 november 2020 gegrond verklaard.
Met deze procedure wordt het beroep van eiser inhoudelijk behandeld.
Het onderzoek ter zitting heeft, door middel van een skypeverbinding, plaatsgevonden op 8 maart 2021. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan eiser is een bijstandsuitkering toegekend met ingang van 4 september 2017, naar de norm voor een dak- en thuisloze (55% van het minimumloon). Vanaf 13 oktober 2017 is deze vastgesteld ter hoogte van de norm voor een alleenstaande (70% van het netto minimumloon).
2. Eiser heeft op 7 december 2017 aan verweerder meegedeeld dat hij op 1 december 2017 is gaan samenwonen met zijn partner en zoon.
3. Op 22 december 2017 heeft een medewerker van verweerder telefonisch aan eiser meegedeeld dat zijn partner geen zelfstandig recht op bijstand heeft, omdat voor haar nog geen sprake is van een duurzaam verblijfsrecht. Vervolgens is verteld dat de uitkering van eiser ongewijzigd wordt voortgezet (70% van het minimumloon).
4. Daarna is op deze eerdere telefonische mededeling teruggekomen en door de klantmanager vastgesteld dat eiser en zijn partner vanaf 3 april 2018 een gezamenlijke huishouding voeren. Ook is vastgesteld dat de partner ten onrechte niet als rechthebbende partner is aangemerkt. Hierover is eiser op 12 juli 2018 geïnformeerd.
5. Met het primaire besluit heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser per 12 juli 2018 ingetrokken, omdat vanaf deze datum wordt uitgegaan van samenwonen en dan geen recht bestaat op een uitkering voor een alleenstaande. Als gevolg hiervan zijn al uitbetaalde bedragen over de periode 12 juli 2018 tot en met 31 juli 2018 teruggevorderd (€ 610,79 netto), evenals een verstrekt voorschot over de maand juli 2018 (€ 250,--). Eiser heeft hiertegen tijdig bezwaar gemaakt.
6. Eiser en zijn partner hebben zich op 27 augustus 2018 opnieuw gemeld voor bijstand en op 10 september 2018 is een aanvraag ingediend. Met het besluit van 12 september 2018 is per 27 augustus 2018 aan eiser en zijn partner bijstand toegekend naar de norm voor een gezin.
7. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en beslist dat:
  • de uitkering naar de alleenstaandennorm wordt ingetrokken per 27 augustus 2018;
  • dit houdt in dat eiser over de periode 12 juli 2018 tot 27 augustus 2018 alsnog recht heeft op een bijstandsuitkering naar de alleenstaandennorm;
  • zoals eerder is beslist, ontvangen eiser en zijn partner per 27 augustus 2018 een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm;
  • in lijn hiermee zal over de periode van 12 juli 2018 tot 27 augustus 2018 een nabetaling plaatsvinden;
  • de aanvankelijke vorderingen, over het verstrekte voorschot (€ 250,--) en het bedrag aan uitkering over juli 2018 (€ 610,79), komen te vervallen.
Standpunt van eiser
8. Eiser vindt dat de bijstandsuitkering per een eerdere ingangsdatum toegekend had moeten worden naar de norm voor gehuwden, namelijk per 1 december 2017, althans per de datum dat eiser zich gemeld heeft (zie onder 2). Eiser heeft in bezwaar onderbouwd dat de uitkering per deze datum toegekend had moeten worden. Hier is echter niet op ingegaan. Volgens verweerder had tegen de nieuwe toekenning bezwaar gemaakt moeten worden. Met het bestreden besluit is echter in wezen een nieuw besluit genomen. Om deze reden staan er geen omstandigheden in de weg aan een toekenning met terugwerkende krach op basis van hetgeen in deze procedure voorligt.
9. Het argument van verweerder dat toekenning van de gehuwdennorm per een eerdere datum nadelig zou zijn vanwege de inkomsten van zijn partner is niet onderbouwd. Daarbij geldt een inkomstenvrijlating van 25% gedurende de eerste zes maanden, die ondanks een verzoek hierover niet is toegepast door verweerder. Al met al zijn de door verweerder gemaakte fouten, in strijd met het vertrouwensbeginsel, niet spoedig en voortvarend opgelost.
10. Eiser heeft in het aanvankelijk (in het Engels) ingediende beroepschrift een verzoek om schadevergoeding gedaan. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verduidelijkt dat hij in deze procedure nog geen grond ziet voor een verzoek om schadevergoeding, maar dat wellicht om een zelfstandig schadebesluit wordt verzocht, mocht de nu voorliggende procedure tot een gegrond beroep leiden.
Standpunt van verweerder
11. De beroepsgronden hebben betrekking op de ingangsdatum van de bijstandsuitkering naar de norm van een gezin (de gehuwdennorm). Verweerder heeft met het besluit van 12 september 2018 bepaald dat per 27 augustus 2018 aan eiser en zijn partner bijstand wordt toegekend naar de norm voor een gezin. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend, dit besluit staat daarom in rechte vast. In deze procedure ligt enkel de intrekking van het recht op bijstand voor en de hieruit voortvloeiende terugvordering. Ter zitting heeft verweerder nog benadrukt dat enkel is beslist over de periode van 12 juli 2018 tot 27 augustus 2018.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of in deze procedure aan de orde kan komen of de bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm per een eerdere datum toegekend had moeten worden door verweerder, of dat dit buiten de ‘omvang van het geding’ valt.
Omvang van het geding
13. De rechtbank overweegt dat de omvang van het geding wordt gevormd door de onderwerpen waar met het bestreden besluit op is beslist (buitengrens). Deze onderwerpen worden door de rechtbank beoordeeld (op grond van en) voor zover hier beroepsgronden (argumenten) tegen zijn aangevoerd (binnengrens). Los hiervan worden enkele specifieke onderwerpen ambtshalve getoetst.
14. In het bestreden besluit is de volgende alinea opgenomen:
“De uitkering naar de alleenstaande norm wordt ingetrokken per 27 augustus 2018, de grond voor deze intrekking is artikel 54 lid 3 Participatiewet. Dit houdt in datalsnogover de periode 12 juli 2018 tot 27 augustus recht heeft op een bijstandsuitkering naar de alleenstaandennorm. Per 27 augustus 2018 is al besloten aan de heer [eiser] en zijn partner een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm toe te kennen.”
15. De rechtbank overweegt dat in het primaire besluit is opgenomen dat
geen rechtmeer bestaat op een uitkering voor een alleenstaande vanaf 12 juli 2018. Gelet op de inhoud van het bestreden besluit is het recht op een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande over de periode van 12 juli 2018 tot 27 augustus 2018 daarom opnieuw vastgesteld. Dit betekent dat de in deze procedure aangevoerde beroepsgronden van eiser, over het recht op bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm, gedeeltelijk binnen de omvang van het geding (buitengrens) vallen. Dat wil zeggen: alleen voor zover het betreft de periode waarop de intrekking en beëindiging van het recht aanvankelijk betrekking had en waar met het betreden besluit op teruggekomen is (en dus opnieuw een beslissing over genomen is), te weten de periode van 12 juli 2018 tot 27 augustus 2018. De grond slaagt. Eiser krijgt op dit punt gedeeltelijk gelijk.
16. De rechtbank draagt verweerder op een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen en hierbij te beoordelen of een uitkering naar de gehuwdennorm toegekend kan worden over de periode van 12 juli 2018 tot 27 augustus 2018. Hierbij dient in acht genomen te worden dat eiser niet nadeliger uit mag zijn vanwege het instellen van een rechtsmiddel. Van belang is daarom dat verweerder motiveert hoe de hoogte van de uitkering zich in het geval van de gehuwdennorm en de dan geldende korting van inkomsten (van eiser en zijn partner) verhoudt tot wat nu feitelijk is uitgekeerd. Een duidelijke berekening en een overzicht van de inkomsten is van belang, evenals een motivering over of de inkomstenvrijlating al dan niet van toepassing is.
Conclusie
17. Het beroep is gegrond. Eiser krijgt in zoverre gelijk dat alsnog door verweerder ingegaan moet worden op een eventueel recht op bijstand naar de gehuwdennorm, over de periode van 12 juli 2018 tot 27 augustus 2018.
18. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank draagt verweerder op binnen zes weken, na het verzenden van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met in achtneming van deze uitspraak.
19. De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien, omdat er onvoldoende gegevens voorhanden zijn. Zo kan de rechtbank geen inkomensgegevens van eiser en zijn partner inzien.
20. Vanwege de gebreken aan het vernietigde bestreden besluit wordt verweerder veroordeeld de proceskosten van eiser te voldoen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
21. Verweerder wordt tevens veroordeeld het betaalde griffierecht van € 48,-- aan eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 48,-- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De beslissing is uitgesproken op 20 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.