ECLI:NL:RBMNE:2021:1573

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
16/159520-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in strafzaak betreffende cocaïnebezit, criminele organisatie en witwassen

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in Marokko en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 1 april 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het bezit van en de handel in cocaïne in de periode van 9 mei tot en met 2 juli 2019, deelname aan een criminele organisatie en het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 188.010,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de terechtzittingen die plaatsvonden op 4 oktober 2019, 18 december 2019, 25 juni 2020 en 17 februari 2021. Tijdens de laatste zitting vond de inhoudelijke behandeling plaats, maar de verdachte was niet aanwezig. De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit, en de officier van justitie heeft eveneens gevorderd om de verdachte vrij te spreken van de tenlastelegging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om de verdachte schuldig te verklaren voor de tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van het eerste feit, het bezit en de handel in cocaïne, concludeerde de rechtbank dat er geen bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de activiteiten in de woningen waar cocaïne werd bewerkt en verkocht. Voor het tweede feit, deelname aan een criminele organisatie, was er eveneens onvoldoende bewijs dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie. Tot slot, met betrekking tot het derde feit van witwassen, oordeelde de rechtbank dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de herkomst van het geldbedrag. Daarom sprak de rechtbank de verdachte integraal vrij van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/159520-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1971] te [geboorteplaats] (Marokko),
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 oktober 2019, 18 december 2019, 25 juni 2020 en
17 februari 2021. Op laatstgenoemde datum vond de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaats. Het onderzoek van de zaak is gesloten op de zitting van 24 maart 2021.
Verdachte is op 17 februari 2021 niet ter zitting verschenen. De raadsman van verdachte, mr. R. van den Boogert, advocaat te Rotterdam, heeft verklaard dat hij door verdachte bepaaldelijk is gemachtigd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Lobregt en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
in de periode van 9 mei 2019 tot en met 2 juli 2019 te Rotterdam en/of elders in Nederland zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een (grote) hoeveelheid cocaïne, of in elk geval aan het aanwezig hebben van cocaïne;
feit 2
in de periode van 1 november 2018 tot en met 10 juli 2019 te Utrecht en/of Amsterdam en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet;
feit 3
zich op 2 juli 2019 te Rotterdam samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van 188.010,00 euro.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan integraal zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van feit 1
Uit het strafdossier leidt de rechtbank af dat in de woningen aan de [adres] en de [adres] te [woonplaats] cocaïne werd bewerkt, en vanuit daar werd verkocht en geleverd. Verdachte is met verschillende medeverdachten aangehouden op de [adres] . Tevens blijkt uit het strafdossier dat medeverdachte [medeverdachte 1] verdachte op 21 mei 2019 naar ‘ [adres] ’ stuurt, waarmee volgens de politie de [adres] wordt bedoeld. Op welke wijze verdachte betrokken zou zijn bij hetgeen zich heeft afgespeeld in en vanuit de [adres] en de [adres] , blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet uit het dossier. Het strafdossier bevat ook overigens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte in de periode tussen 9 mei 2019 tot en met 2 juli 2019 te Rotterdam en/of elders in Nederland samen met anderen, althans alleen, cocaïne heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of vertrekt en/of vervoerd, of in elk geval aanwezig heeft gehad. Verdachte zal van dit feit dan ook worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2
Op basis van het strafdossier kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen, dat verdachte in de periode tussen 1 november 2018 en 10 juli 2019 te Utrecht en/of Amsterdam en/of Rotterdam en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Verdachte zal van dit feit dan ook worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend worden bewezen, dat verdachte het geldbedrag van € 188.010,00 heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig was. De enkele omstandigheid dat verdachte aanwezig was in de woning aan de [adres] te [woonplaats] , alwaar het geldbedrag in plastic zakken op platen in het systeemplafond lag, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank acht daarbij mede van belang dat uit het strafdossier niet volgt dat verdachte van de geldbedragen afwist, dan wel dat hij daar enige beschikkingsmacht over had. Verdachte zal van dit feit dan ook worden vrijgesproken.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren, voorzitter, en mrs. C. van de Lustgraaf en E. Slager, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.E. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 april 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op een of meer tijdstippen, gelegen in of omstreeks de periode van 9 mei 2019 tot en met 2 juli 2019 te Rotterdam en/of elders in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad meerdere (grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
hij op een of meerdere tijdstippen, gelegen in of omstreeks de periode van 1 november 2018 tot en met 10 juli 2019 te Utrecht en/of te Amsterdam en/of te Rotterdam, en/of andere plaatsen in Nederland, (telkens) heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van verdachte en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of [naam] en/of [medeverdachte 7] en/of een of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en/of vierde en/of vijfde lid van de opiumwet, namelijk het (in de uitoefening van een bedrijf of beroep) opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben gehad en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (grote) hoeveelheden cocaïne, zijnde die cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 3
hij op of omstreeks 2 juli 2019 in de gemeente Rotterdam, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp (te weten een geldbedrag van 188.010,euro), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.