Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Procesverloop
- [verzoeker] met zijn advocaat;
- mevrouw [A] , psychiater bij [verweerster 1] locatie [plaatsnaam 1] , bijgestaan door
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 april 2021 uitspraak gedaan over een klacht en een verzoek tot schadevergoeding van [verzoeker] op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). [Verzoeker] had eerder een zorgmachtiging gekregen van de rechtbank Overijssel, die hem verplichtte tot opname bij [verweerster 1]. Na een klacht ingediend te hebben bij de klachtencommissie van [verweerster 1], die deels gegrond en deels ongegrond werd verklaard, heeft [verzoeker] een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland. Hij stelde dat er geen schriftelijke beslissing was genomen over het beperken van zijn bewegingsvrijheid, zoals vereist door artikel 8:9 Wvggz. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 11 november 2020, de dag waarop [verzoeker] met verlof wilde, sprake was van verzet, en dat de verpleegkundig specialist van [verweerster 1] had moeten overgaan tot schriftelijke aanzegging van de verplichte zorg. De rechtbank verklaarde de klacht van [verzoeker] gegrond en kende hem een schadevergoeding toe van € 150,- voor immateriële schade, maar wees de materiële schadevergoeding af omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten droegen.