In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een crisismaatregel die door de burgemeester van de gemeente [gemeente 1] op 25 januari 2021 was opgelegd aan betrokkene. Betrokkene, geboren in 1963 en actief als raadslid en fractievoorzitter in de politiek van [gemeente 2], heeft het beroep ingesteld omdat hij meent dat de crisismaatregel onterecht is opgelegd. Hij stelt dat zijn fractie hem tegen zijn wil in ziek heeft gemeld en dat de burgemeester van [gemeente 2] geen contact met hem heeft opgenomen na deze ziekmelding. Betrokkene heeft op 24 januari 2021 crisisopvang gezocht en op 25 januari 2021 is de crisismaatregel opgelegd zonder dat de burgemeester van [gemeente 1] contact heeft opgenomen met de burgemeester van [gemeente 2].
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 februari 2021, die via Skype plaatsvond vanwege coronamaatregelen, heeft betrokkene zijn standpunten toegelicht. De burgemeester van [gemeente 1] heeft verweer gevoerd en gesteld dat de crisismaatregel rechtmatig is, omdat deze is genomen op basis van een medische verklaring van een onafhankelijke psychiater. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de wettelijke vereisten voor het opleggen van de crisismaatregel in acht zijn genomen. Artikel 7:1 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) stelt dat de burgemeester een crisismaatregel kan nemen als er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel en er een ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van de persoon dit nadeel veroorzaakt.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de burgemeester de crisismaatregel binnen de wettelijke kaders heeft genomen, aangezien er een medische verklaring was en betrokkene zich op dat moment in de gemeente [gemeente 1] bevond. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene ongegrond verklaard, waarmee de crisismaatregel in stand blijft. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.