ECLI:NL:RBMNE:2021:1552

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
8811759 UC EXPL 20-8254 LvdH/1470
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsovereenkomst en loonvordering in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter op 17 maart 2021 uitspraak gedaan over een geschil tussen een eiseres en een besloten vennootschap (gedaagde) over de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst en de bijbehorende loonvordering. Eiseres had gesolliciteerd naar de functie van arbeidsjurist en na een aantal gesprekken ontving zij een aanbod van gedaagde, dat zij accepteerde. Echter, enkele dagen later werd eiseres meegedeeld dat de functie niet meer beschikbaar was, omdat gedaagde een andere jurist had aangenomen. Eiseres stelde dat er wel degelijk een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen en vorderde betaling van het loon vanaf de afgesproken startdatum, 1 augustus 2020.

Gedaagde betwistte de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst en voerde aan dat er geen onherroepelijk aanbod was gedaan. De kantonrechter oordeelde dat er wel degelijk een arbeidsovereenkomst was ontstaan, omdat er overeenstemming was over de essentiële elementen zoals arbeid, loon en gezagsverhouding. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde het overeengekomen salaris aan eiseres verschuldigd was, maar matigde de loonvordering tot een periode van drie maanden, omdat volledige loondoorbetaling tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie en overeenstemming bij het aangaan van arbeidsovereenkomsten, evenals de mogelijkheden voor matiging van loonvorderingen in het arbeidsrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8811759 UC EXPL 20-8254 LvdH/1470
proces-verbaal van mondelinge uitspraak van de kantonrechter van 17 maart 2021
inzake
[eiseres],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
procederend in persoon,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.W. de Boer.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit de dagvaarding en de conclusie van antwoord. Daarna is een mondelinge behandeling gelast.
1.2.
Op 17 maart 2021 heeft mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, bijgestaan door
mr. L.C.J. van der Heijden, de mondelinge behandeling gehouden in deze zaak. Verschenen zijn:
- mevrouw [eiseres] ;
- de heer [A] , directeur van [gedaagde] ;
- mr. J.W. de Boer, gemachtigde van [gedaagde] .
1.3.
Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht en er is antwoord gegeven op de vragen van de kantonrechter. Partijen hebben ook op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.4.
Na afloop van de zitting heeft de kantonrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mondeling uitspraak gedaan en de navolgende beslissing en motivering daarvoor gegeven.

2.De beslissing

De kantonrechter:
2.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van:
- het loon over een periode van 3 maanden, te weten in totaal € 13.350,- bruto, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
1 november 2020 tot het moment van voldoening;
- de vergoeding voor brandstof over een periode van 3 maanden, te weten € 600,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2020 tot het moment van voldoening;
2.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] tot deze uitspraak begroot op € 791,97, waarvan € 186,50 aan verletkosten;
2.3.
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad;
1.4.
wijst af het meer of anders gevorderde af.

3.De gronden van de beslissing

3.1.
De zaak gaat – kort gezegd – over het volgende. [eiseres] heeft bij [gedaagde] gesolliciteerd op de functie van arbeidsjurist. Na enkele sollicitatiegesprekken te hebben gevoerd, heeft zij een aanbod ontvangen om bij [gedaagde] in dienst te treden als arbeidsjurist. [eiseres] heeft een tegenvoorstel gedaan, waarna [gedaagde] een verbeterd voorstel heeft gedaan aan [eiseres] . Het verbeterde voorstel hield in dat [eiseres] met ingang van 1 augustus 2020 zou starten als arbeidsjurist op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Op basis van een arbeidsomvang van 32 uur per week zou zij een basissalaris krijgen van € 3.200,- en een gegarandeerde bonus van € 1.250,- gedurende de eerste maanden. Ook zou zij een vergoeding ontvangen voor de brandstofkosten. Dit voorstel is door [eiseres] geaccepteerd.
Namens [gedaagde] wordt aan [eiseres] bericht dat ze het fijn vinden dat ze eruit zijn en dat aan een collega opdracht zal worden gegeven om de arbeidsovereenkomst op te stellen. Als [eiseres] na enkele dagen informeert waar de schriftelijke arbeidsovereenkomst blijft, krijgt zij te horen dat ze slecht nieuws voor haar hebben. Er is een andere jurist aangenomen. [gedaagde] stelt in het bericht dat ze ervan uitging dat ze er samen niet uit zouden komen qua salaris en overige voorwaarden, omdat ze te ver uit elkaar lagen.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen en zij maakt in deze procedure aanspraak op betaling van het loon vanaf 1 augustus 2020 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd.
Namens [gedaagde] wordt betwist dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Volgens [gedaagde] was met het verbeterde voorstel dat is gedaan het niet de bedoeling een onherroepelijk aanbod te doen. Er was van meet af aan tussen partijen discussie over het aangeboden arbeidsvoorwaardenpakket. Ook benadrukt [gedaagde] dat [eiseres] door het gebeuren geen schade heeft geleden, nu zij haar arbeidsovereenkomst met haar werkgever, destijds UPS, nog niet had opgezegd en zij dus niet zonder baan heeft gezeten. Namens [gedaagde] zijn tijdens de zitting wel excuses aangeboden voor de gang van zaken.
3.2.
De kantonrechter stelt vast dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst is ontstaan. Namens [gedaagde] is een aanbod gedaan en dat aanbod is door [eiseres] aanvaard. Er bestond tussen partijen overeenstemming over alle essentialia van een arbeidsovereenkomst, namelijk over de arbeid, het loon en de gezagsverhouding. In beginsel is [gedaagde] dan ook het overeengekomen salaris vanaf 1 augustus 2020 aan [eiseres] verschuldigd.
3.3.
Namens [gedaagde] is aangevoerd dat zij toch geen loon hoeft te betalen omdat [eiseres] niet beschikbaar was voor het werk. Die stelling faalt. [eiseres] heeft niet voor [gedaagde] gewerkt omdat [gedaagde] het werk liever door een ander liet verrichten. Die reden ligt volledig in de risicosfeer van [gedaagde] .
3.4.
Partijen verschillen over de overeengekomen duur van de arbeidsovereenkomst. [eiseres] stelt dat partijen mondeling overeenstemming hebben bereikt over de duur van één jaar. Namens [gedaagde] is aangevoerd dat het zou gaan om een contract voor 6 maanden. De kantonrechter gaat er vanuit dat partijen een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar zijn overeengekomen. De kantonrechter relateert dat oordeel aan de gemaakte afspraak over de bonus. Deze bonus zou de eerste 3 maanden gegarandeerd € 1.250,- bruto zijn. Daarna moest [eiseres] de bonus zelf gaan verdienen en zou die 5% van de door [eiseres] gegenereerde omzet per maand bedragen. Deze bonusafspraak past bij een contract voor twaalf maanden. [gedaagde] heeft niet in de correspondentie gemeld dat het om een periode van slechts zes maanden zou gaan.
3.5.
Namens [gedaagde] is tijdens de zitting een beroep gedaan op matiging van de verplichting om het loon door te betalen op grond van artikel 6:248 BW en artikel 7:680a BW. Loondoorbetaling gedurende de gehele looptijd van de arbeidsovereenkomst zou volgens [gedaagde] leiden tot een onaanvaardbaar gevolg, nu [eiseres] feitelijk geen inkomensschade heeft geleden. Zij had haar arbeidsovereenkomst met UPS nog niet opgezegd en is daar blijven werken tot 1 november 2020. Aansluitend is zij in dienst getreden bij een werkgever die haar betere arbeidsvoorwaarden heeft geboden dan [gedaagde] . [eiseres] heeft betwist dat er grond is om de loonvordering te matigen. Zij vindt dat zij onbehoorlijk is behandeld, dat zij daar heel veel last van heeft gehad en dat [gedaagde] niet mag profiteren van haar inspanningen om toch elders loon uit dienstbetrekking te krijgen.
3.6.
De kantonrechter is met [gedaagde] van oordeel dat bij toewijzing van de loonvordering van [eiseres] over de periode van één jaar een wanverhouding zou ontstaan tussen de door haar opgelopen schade als gevolg van de door [gedaagde] gemaakte fout en de compensatie die zij daarvoor zou krijgen. Dat is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De kantonrechter wil de fout van [gedaagde] overigens niet bagatelliseren. De fout die [gedaagde] heeft gemaakt is ernstig en heeft een enorme impact gehad op [eiseres] , zoals bleek toen zij op de mondelinge behandeling vertelde dat de wereld voor haar verging toen ze hoorde dat de baan bij [gedaagde] niet doorging.
Artikel 7:680a BW komt erop neer dat een verplichting tot doorbetaling van het loon kan worden gematigd indien volledige loondoorbetaling tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden, maar op niet minder dan het in geld vastgestelde loon voor de duur van de opzegtermijn en niet op minder dan het in geld vastgestelde loon voor de duur van drie maanden. Dit artikel ziet weliswaar op de vernietigbaarheid van de opzegging, maar is volgens kantonrechter op één lijn te stellen met de situatie in deze zaak. Daarom matigt de kantonrechter de loonvordering tot een periode van 3 maanden met rente. Ook de gevorderde vergoeding voor brandstofkosten, het forfaitaire bedrag van € 200,- per maand, zal als onderdeel van het loon worden toegewezen. De gevorderde wettelijke verhoging wordt afgewezen.
3.7.
Omdat [gedaagde] in deze procedure grotendeels in het ongelijk is gesteld, moet zij de proceskosten van [eiseres] betalen. Het gaat dan om:
- dagvaarding € 106,47
- griffierecht € 499,00
- verletkosten €
186,50(0,5 punten x tarief € 373,00)
Totaal € 791,97
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de kantonrechter en de griffier is getekend.
De griffier, De kantonrechter,