ECLI:NL:RBMNE:2021:1533

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
UTR 20/2902
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van salariskorting wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een medewerker die sinds 1994 in dienst was bij zijn werkgever, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Eiser had zich op 10 februari 2016 ziek gemeld en ontving vanaf 7 februari 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een ontslag wegens ziekte op 1 april 2018, werd zijn Wia-uitkering per 4 oktober 2018 beëindigd, waarna zijn salaris werd verlaagd naar 70%. Eiser stelde dat hij recht had op 100% van zijn salaris, omdat hij vond dat de gemeente hem geen passend werk had aangeboden. De rechtbank heeft de procedure behandeld en vastgesteld dat er geen bewijs was dat eiser zijn eigen werk had kunnen verrichten tijdens zijn ziekte. De rechtbank concludeerde dat de gemeente op goede gronden de salariskorting van 30% had toegepast en dat het verzoek van eiser om zijn salaris met terugwerkende kracht aan te vullen tot 100% ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees op het ontbreken van aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2902

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. den Besten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: M.J. Hofste).

Inleiding en verloop van de procedure

1. Eiser is vanaf 1994 in dienst van de [werkgever] , laatstelijk in de functie van medewerker [functie] . Op 10 februari 2016 heeft eiser zich ziek gemeld.
1.1.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 12 januari 2018 besloten dat eiser vanaf 7 februari 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering krijgt omdat hij 80 tot 100% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Op 8 maart 2018 heeft verweerder eiser eervol ontslag wegens ziekte verleend met ingang van 1 april 2018.
1.3.
Op 3 augustus 2018 heeft het Uwv een besluit op eisers bezwaar genomen tegen het besluit van 12 januari 2018. Na een herbeoordeling door de bezwaarverzekeringsarts en de arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep, komt het Uwv tot de conclusie dat eiser per 7 februari 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het recht op een Wiauitkering heeft het Uwv per 4 oktober 2018 beëindigd.
1.4.
Vervolgens heeft verweerder op 24 september 2018 het ontslagbesluit van 8 maart 2018 ingetrokken en besloten tot hervatting van 70 % van eisers salaris.
1.5.
Op 7 juni 2019 stelt eiser verweerder aansprakelijk voor het inkomensverlies vanaf het moment dat zijn salaris van 100% naar 70% is gegaan. Als verweerder eiser vanaf het begin passende werkzaamheden had laten verrichten dan was dit salarisverschil er niet geweest. Eiser verzoekt verweerder dan ook om zijn salaris aan te vullen tot 100%.
1.6.
Op 13 juni 2019 (primair besluit) heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.7.
Bij besluit van 9 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder, conform het advies van 6 juli 2020, het bezwaar van eiser tegen het besluit van 13 juni 2019 ongegrond verklaard.
1.8.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 22 december 2020 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
1.9.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op de zitting van 19 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen namens verweerder de heer [A] , leidinggevende van eiser.

Overwegingen en oordeel van de rechtbank

2. Niet in geschil is dat eiser tot 8 oktober 2018 een Wia-uitkering ontving. Vanaf 8 oktober 2018 ontving eiser 70% van zijn salaris op grond van artikel 7:3, vierde lid, CAR/UWO.
3. Eiser is (met terugwerkende kracht) vanaf 4 februari 2020 weer beter gemeld en ontvangt vanaf dat moment weer 100% van zijn salaris.
4. Eiser heeft verzocht om hem met terugwerkende kracht tot 8 oktober 2018 100% van zijn salaris te betalen omdat verweerder hem ten onrechte geen passend werk heeft aangeboden.
5. De basis van eisers verzoek is gelegen in artikel 7:3, zesde lid CAR/UWO. Daarin staat dat de ambtenaar recht heeft op de doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n) over de uren waarop hij:
zijn arbeid verricht;
passende arbeid verricht;
werkzaamheden in het kader van zijn re-integratie verricht;
scholing volgt in het kader van zijn re-integratie.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden de salariskorting van 30% heeft toegepast. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
7. Eiser heeft aangevoerd dat hij vanaf de datum van zijn ziekmelding tot 12 januari 2018, de dag waarop hem is verboden zijn eigen werkzaamheden voort te zetten, in het kader van zijn reintegratie gewoon zijn eigen werk heeft gedaan, met uitzondering van zwaar tillen. Eiser stelt dat hij dit werk gewoon had kunnen blijven doen wat betekent dat hij ook na 8 oktober 2018 recht heeft op 100% van zijn salaris.
7.1.
De rechtbank overweegt dat de gedingstukken geen steun bieden voor eisers stelling dat hij vanaf de datum van zijn ziekmelding tot 12 januari 2018 steeds zijn eigen werk heeft gedaan. Uit de (eerstejaars)evaluatie van het Uwv van 21 februari 2017 volgt dat eiser in augustus 2016 is gestart op een re-integratieplek in aangepast werk op een andere afdeling. Op 5 september 2016 is eiser daar uitgevallen. Vervolgens is hij op 3 november 2016 weer gestart met 6 uur per week verdeeld over twee dagen in aangepaste werkzaamheden. Begin 2017 bleek dat eiser een extra beperking had. De bedrijfsarts adviseert geen verdere urenopbouw en eiser kan alleen nog licht administratief werk doen. [1] Uit de spreekuurrapportage van 19 april 2017 volgt dat eiser op dat moment een maand rust moet nemen en dat hij in die periode geen benutbare mogelijkheden voor werk heeft. Op 5 mei 2017 wordt eiser aangereden waardoor hij geen inzetbare mogelijkheden heeft voor re-integratie in eigen of aangepast werk. [2] De bedrijfsarts concludeert op 15 september 2017 dat er benutbare mogelijkheden zijn voor een start van de re-integratie in aangepaste uren en passende taken (uit de eigen functie). In september 2017 is een 2e spoor traject ingezet en eiser is op 16 oktober 2017 gestart met re-integreren (3x2 uur per week). [3] Uit de spreekuurrapportage van 9 januari 2018 volgt dat eiser op dat moment voor twee dagen per week beschikbaar is voor aangepaste werkzaamheden voor 2-3 uur per dag.
7.2.
Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat hij tot 12 januari 2018 gewoon zijn eigen werk deed. De beroepsgrond van eiser weergegeven onder 7 slaagt reeds daarom niet.
8. Verder blijkt uit de stukken dat, nadat verweerder op 24 september 2018 het ontslagbesluit van 8 maart 2018 had ingetrokken, hij in het kader van zijn reintegratieverplichtingen de heer J. van der Zwan opdracht heeft gegeven om een arbeidsdeskundig onderzoek te doen zodat eisers arbeidsmogelijkheden inzichtelijk worden. Op 20 december 2018 heeft Van der Zwan het ‘Arbeidsdeskundig Re-integratie Onderzoek’ (rapportage van 20 december 2018) uitgebracht. In deze rapportage wordt – voor zover van belang en samengevat – geconcludeerd dat er bij de werkgever geen functies zijn die passen bij de mogelijkheden van eiser of passend te maken zijn en het advies is om eiser te helpen om elders een passende functie te vinden (re-integratie traject spoor 2).
8.1.
Eiser heeft vervolgens het Arbeidsdeskundig re-integratieonderzoek van 2 januari 2019 van de heer V. van Koersveld , (hierna: rapportage van 2 januari 2019) overgelegd. De conclusie is dit rapport was dat eiser niet geschikt is voor alle taken in het eigen werk, maar dat het eigen werk passend te maken is door werkvoorzieningen en aanpassingen in het takenpakket.
8.2.
Omdat de rapportages van 20 december 2018 en die van 2 januari 2019 lijnrecht tegenover elkaar stonden heeft verweerder een deskundigenoordeel gevraagd aan het Uwv. Op 27 maart 2019 heeft het Uwv een deskundigenoordeel gegeven over de vraag of eiser geschikt is voor het eigen werk en over de beschikbaarheid van passend werk bij de werkgever (deskundigenoordeel).
8.3.
In het deskundigenoordeel staat, voor zover van belang, dat het arbeidsdeskundig onderzoek dat de werkgever liet uitvoeren bedoeld wordt de rapportage van 20 december 2018 berust op een onjuiste grondslag, waardoor geen zorgvuldige afweging mogelijk was ten aanzien van passende arbeidsmogelijkheden bij de werkgever. De grondslag voor dit onderzoek was de FML van 2 juli 2018, opgesteld door de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv, maar deze kan niet worden toegepast los van een verzekeringsgeneenskundige rapportage waarin de mogelijkheden en de beperkingen in hun onderlinge samenhang beoordeeld, gemotiveerd en beschreven zijn. Een dergelijke rapportage ten behoeve van arbeidsdeskundig onderzoek (zogenaamde lekenrapportage) is in bezwaar niet opgesteld/afgegeven, aldus het Uwv.
8.4.
Hieruit volgt dat er dus eerst een verzekeringsgeneeskundige rapportage/ lekenrapportage nodig was voordat er zorgvuldig kon worden beoordeeld of er binnen de gemeente passend werk voor eiser beschikbaar was. Verweerder heeft deze lekenrapportage laten opstellen door Ergatis, welke rapportage is vertaald in een nieuwe FML van 19 september 2019. Op basis van het rapport van Ergatis en de FML heeft P.J.G. Bleumink, registerarbeidsdeskundige bij Bleumink Advies, op 27 januari 2020 een ‘Rapportage Arbeidsdeskundig onderzoek’ (arbeidsdeskundige rapportage van 27 januari 2020) opgesteld. De conclusie in dit rapport is dat de eigen functie niet passend en niet passend te maken is en dat er geen passend werk binnen de gemeente is. Eiser heeft wel reintegratiemogelijkheden bij een andere werkgever.
8.5.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze gang van zaken, verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat in de periode vanaf op 8 oktober 2018 en dus ook ten tijde van eisers verzoek op 7 juni 2019, niet duidelijkheid was welk werk voor eiser gezien zijn medische beperkingen passend was en dat hij eiser daarom ook geen (passende) werkzaamheden kon aanbieden. Als goed werkgever kon en wilde verweerder eiser immers geen werkzaamheden opdragen zonder te weten of deze werkzaamheden gelet op zijn medische beperkingen wel konden worden uitgevoerd. Deze duidelijkheid is er pas gekomen met de arbeidsdeskundige rapportage van 27 januari 2020 waaruit blijkt dat het eigen werk niet passend is (te maken) en er elders bij verweerder ook geen passend werk is.
8.6.
Eiser heeft nog aangevoerd dat de arbeidsdeskundige rapportage van 27 januari 2020 niet van doorslaggevende betekenis kan zijn omdat dit rapport uitgaat van een FML van september 2019. Eiser stelt dat de FML van het Uwv van 2 juli 2018 van doorslaggevende betekenis moet zijn bij de beoordeling of hij na 8 oktober 2018 kon werken in de eigen (passende) functie.
8.7.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de FML van het Uwv van 2 juli 2018 niet leidend kon zijn bij de beoordeling of er in de periode na 8 oktober 2018 voor eiser passend werk voorhanden was. Het Uwv heeft in het deskundigenoordeel immers geconcludeerd dat de FML van 2 juli 2018 zonder lekenrapportage niet kon worden toegepast en in die zin niet compleet was. Eiser heeft nog gesteld dat verweerder naar aanleiding van het deskundigenoordeel het Uwv om een herbeoordeling had moeten vragen of om aanpassing van de FML van 2 juli 2018. Verweerder heeft in dit verband toegelicht dat hij de suggestie om het Uwv de lekenrapportage te laten opstellen met het Uwv heeft besproken, maar dat het Uwv daarin voor zichzelf geen rol zag. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat als eiser meende dat het Uwv wel bereid zou zijn om de lekenrapportage op te stellen, hij ook zelf daartoe een verzoek bij het Uwv had kunnen indienen. Van zo’n verzoek is de rechtbank niet gebleken.
8.8.
Gelet op alles wat hiervoor is vastgesteld en overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder op goede gronden de korting van 30 % op het salaris heeft toegepast en dat hij eisers verzoek om die salariskorting met terugwerkende kracht tot 8 oktober 2018 ongedaan te maken, mocht afwijzen.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 26 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie (Eerstejaars)evaluatie Uwv van 21 februari 2017.
2.Zie de Spreekuurrapportage van 17 mei 2017.
3.Zie bijstelling plan van aanpak Wia van 6 november 2017.