ECLI:NL:RBMNE:2021:1518

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
UTR 20/2673
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak over rijgeschiktheid

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 april 2021 uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De verzoeker had in eerste instantie een Verklaring van geschiktheid voor rijbewijscategorieën C en CE aangevraagd, maar deze was door het CBR geweigerd op basis van een gezichtsvelddefect. Na een bezwaarprocedure en een zitting, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft het CBR het bestreden besluit ingetrokken en de verzoeker alsnog de gevraagde verklaring verleend, maar met de beperking dat hij alleen binnen Nederland mag rijden.

De verzoeker heeft vervolgens zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren. De verweerder stelde dat er geen sprake was van tegemoetkoming aan het beroep van de verzoeker, omdat de Goldmann-gezichtsveldmeting pas na de zitting was overgelegd en dus niet bekend was bij het CBR ten tijde van het bestreden besluit.

De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder niet voldoende gemotiveerd had ingegaan op de bezwaren van de verzoeker en dat de omstandigheid dat niet te beoordelen valt of er sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden voor rekening van de verweerder dient te komen. De rechtbank heeft de verweerder daarom veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 1.602,-, en heeft tevens bepaald dat het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- aan hem dient te worden vergoed. De uitspraak is gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2673

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] verzoeker(gemachtigde: mr. S.G. Dorrestein),

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. Y.M. Wolvekamp).

Procesverloop

In het besluit van 9 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd verzoeker een Verklaring van geschiktheid af te geven voor rijbewijscategorieën C en CE.
In het besluit van 11 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker kennelijk ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in de beroepszaak heeft plaatsgevonden via Skype for Business op 19 november 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst zodat eiser het Goldmann-onderzoek dat hij had laten uitvoeren alsnog in de procedure kon inbrengen en verweerder dit onderzoek alsmede het door eiser ingenomen standpunt aan de keurend oogarts kon overleggen en voorhouden.
In het besluit van 9 december 2020 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken, het primaire besluit herroepen en in plaats daarvan besloten dat verzoeker een Verklaring van geschiktheid toegewezen krijgt voor de rijbewijscategorieën C en CE met de beperkende code 62 “Alleen rijden binnen Nederland”.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank medegedeeld bezwaar te hebben tegen een veroordeling in de proceskosten.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden in deze zaak is daarom of verweerder is tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker.
Verweerder heeft verzoeker in eerste instantie geweigerd een Verklaring van geschiktheid af te geven voor rijbewijscategorieën C en CE, omdat uit onderzoek van de oogarts volgens verweerder was gebleken dat verzoeker een afwijkende gezichtsscherpte (visus) heeft van het linkeroog en een gezichtsvelddefect binnen een straal van dertig graden vanuit het centrum. Vanwege het gezichtsvelddefect voldoet verzoeker niet aan de eisen voor rijgeschiktheid op het gebied van gezichtsvelden, zoals vermeld in paragraaf 3.3 onder b van de Bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Bijlage bij de Regeling).
Verzoeker heeft in beroep onder meer aangevoerd dat zijn gezichtsvelddefect zich alleen in zijn linkeroog bevindt. Met zijn rechteroog heeft verzoeker volledig zicht. Verweerder heeft daarom ten onrechte nagelaten paragraaf 3.4 onder b van de Bijlage bij de Regeling op hem toe te passen, dan wel te motiveren waarom deze paragraaf niet van toepassing is. Deze bepaling voorziet in een uitzondering waarin mensen met verlies van gezichtsvermogen aan één oog toch in aanmerking kunnen komen voor een rijbewijs van categorieën C en CE (of van D/DE). Hierbij geldt wel de geografische beperking dat het rijbewijs alleen geldt voor Nederland en na een aanpassingsperiode van 3 maanden waarin de bestuurder niet mag rijden. De voorwaarden hiervoor zijn:
  • Een positief oogartsrapport;
  • Een verklaring van de werkgever volgens een door het CBR opgesteld model;
  • Een positieve, dus gunstig afgelegde, rijtest.
5. Op de zitting heeft verzoeker aanvullend aangegeven dat hij een Goldmann-gezichtsveldmeting heeft laten verrichten, waaruit ook blijkt dat zijn gezichtsvelddefect zich alleen in zijn linkeroog bevindt. De rechtbank heeft het onderzoek na de zitting aangehouden om verzoeker in de gelegenheid te stellen de gezichtsveldmeting aan verweerder te overleggen.
6. Verweerder heeft naar aanleiding van de Goldmann-gezichtsveldmeting geconcludeerd dat het klopt dat verzoeker geen gezichtsvelddefect binnen dertig graden vanuit het centrum heeft, maar alleen in zijn linkeroog. Omdat verzoeker ook aan de andere voorwaarden voor de uitzonderingsbepaling voor ‘eenogigen’ voldoet (zie onder 4), heeft verweerder besloten verzoeker alsnog een rijbewijs voor categorieën C en CE te verlenen, maar dan - conform paragraaf 3.4 onder b van de Bijlage - met de beperking dat hij alleen in Nederland mag rijden. Na deze beslissing heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, omdat hij heeft gekregen wat hij wilde.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat van tegemoetkoming aan het beroep van verzoeker geen sprake is, zodat er geen aanleiding is om zijn proceskosten te vergoeden. De Goldmann-gezichtsveldmeting was nog niet bekend bij verweerder toen hij het bestreden besluit nam. Omdat verzoeker deze meting pas na de zitting heeft overgelegd, is sprake van nieuw gebleken feiten en omstandigheden op basis waarvan verweerder tot een andere beslissing is gekomen. Verweerder heeft het bestreden besluit niet ingetrokken vanwege een onrechtmatigheid in het besluit. Van tegemoetkoming aan het beroep in de zin van artikel 8:75a, eerste lid van de Awb is daarom geen sprake.
8. De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt. Omdat verweerder in het oorspronkelijke bestreden besluit niet gemotiveerd is ingegaan op dat wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd over de in paragraaf 3.4 onder b van de Bijlage bij de Regeling genoemde uitzondering voor eenogigen en daarbij dus niet is ingegaan op de vraag waarom de uitzondering voor eenogigen niet van toepassing is, is in zoverre niet door de rechtbank te beoordelen of er door het inbrengen van het Goldmann-onderzoek sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden die een ander licht op de zaak werpen. Verweerder heeft immers ook niet in het oorspronkelijke bestreden besluit vermeld waarom het vertrekpunt van eiser dat het gezichtsvelddefect zich in één oog zou bevinden onjuist zou zijn en niet zou blijken uit de op dat moment beschikbare medische stukken. Verweerder heeft dit in het oorspronkelijke bestreden besluit in het midden gelaten. De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop de omstandigheid dat niet te beoordelen valt of er sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden voor rekening en risico van verweerder dient te komen. De rechtbank gaat er in zoverre dus vanuit dat er wel sprake is van tegemoetkomen aan het beroep als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid van de Awb.
9. De rechtbank ziet aldus gelet op het voorgaande aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zowel in bezwaar als in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank tevens van oordeel dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- aan hem dient te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 14 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.