In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 april 2021 uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De verzoeker had in eerste instantie een Verklaring van geschiktheid voor rijbewijscategorieën C en CE aangevraagd, maar deze was door het CBR geweigerd op basis van een gezichtsvelddefect. Na een bezwaarprocedure en een zitting, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft het CBR het bestreden besluit ingetrokken en de verzoeker alsnog de gevraagde verklaring verleend, maar met de beperking dat hij alleen binnen Nederland mag rijden.
De verzoeker heeft vervolgens zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren. De verweerder stelde dat er geen sprake was van tegemoetkoming aan het beroep van de verzoeker, omdat de Goldmann-gezichtsveldmeting pas na de zitting was overgelegd en dus niet bekend was bij het CBR ten tijde van het bestreden besluit.
De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder niet voldoende gemotiveerd had ingegaan op de bezwaren van de verzoeker en dat de omstandigheid dat niet te beoordelen valt of er sprake is van nieuw gebleken feiten en omstandigheden voor rekening van de verweerder dient te komen. De rechtbank heeft de verweerder daarom veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 1.602,-, en heeft tevens bepaald dat het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- aan hem dient te worden vergoed. De uitspraak is gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.