ECLI:NL:RBMNE:2021:1514

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
UTR 21/149 en UTR 21/998
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van openbaarmaking van herbeoordelingsbesluiten en correspondentie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Examencommissie Beroepsopleiding Advocaten. De eiser had een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om toegang tot documenten met betrekking tot zijn herbeoordelingsverzoeken. Het primaire besluit van de Examencommissie, dat op 14 december 2020 was genomen, wees een deel van dit verzoek af. De eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door de Examencommissie op 8 maart 2021 ongegrond werd verklaard. De eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 15 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld. De eiser heeft verzocht om vrijstelling van griffierecht, wat is toegewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Examencommissie vier positieve herbeoordelingsbesluiten had genomen, maar dat deze besluiten persoonsgegevens bevatten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de weigering van openbaarmaking van deze documenten op grond van artikel 10, tweede lid, onder e en g van de Wob terecht was, omdat de persoonlijke levenssfeer van de betrokken kandidaten in het geding was. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de Examencommissie voldoende had gemotiveerd dat er geen andere documenten waren dan die al waren verstrekt.

De voorzieningenrechter heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van persoonsgegevens in het kader van de Wob en de zorgvuldigheid van de besluitvorming door de Examencommissie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/149 en UTR 21/998
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 maart 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser/verzoeker

en

Examencommissie Beroepsopleiding Advocaten, verweerder

(gemachtigden: mr. M.W.P. de Boer en mr. J.A.A. de Laat).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser/verzoeker (eiser) op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) deels afgewezen.
Bij besluit van 8 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting via Skype for Business heeft plaatsgevonden op 15 maart 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. Op basis van de door eiser overgelegde gegevens wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe. Dit betekent dat eiser geen griffierecht verschuldigd is voor deze procedure.
Artikel 8:86 Awb
2. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Wob-verzoek
3. Eiser heeft op 20 oktober 2020 in het kader van zijn herzieningsverzoek van
7 oktober 2020 verzocht om alle positieve beschikkingen van de examencommissie die betrekking hebben op herbeoordelingsverzoeken op grond van artikel 29 van het examenreglement 2018. Bij e-mailbericht van 28 oktober 2020 heeft eiser het verzoek aangevuld en ook verzocht om alle correspondentie (brieven, faxen, e-mail correspondentie en telefoongesprekken) die gaan over of betrekking hebben op de door eiser ingediende bezwaren, herzieningsverzoeken en herbeoordelingsverzoeken vanaf 1 maart 2015 tot op heden. Het gaat niet alleen over interne communicaties binnen de organisatie van verweerder maar ook met derde partijen zoals de algemene raad van Nederlandse orde van advocaten, plaatselijke orde van Gelderland, rechtbank Gelderland, team Bestuursrecht en etc.
Bestreden besluitvorming
4.1.
Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek vier positieve beschikkingen gevonden van de examencommissie die betrekking hebben op herbeoordelingsverzoeken. Verweerder heeft de documenten deels gelakt openbaar gemaakt. Verweerder heeft de weigeringen van onderdelen van de documenten gebaseerd op bescherming van de persoonlijke levenssfeer op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob en om onevenredige bevoor- of benadeling te voorkomen van betrokkenen op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. In dit kader verwijst verweerder naar het Nowak arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 20 december 2017. [1] Daaruit volgt volgens verweerder dat een door kandidaat geformuleerde schriftelijke antwoorden bij een examen en de opmerkingen van de examinator bij deze antwoorden persoonsgegevens zijn. De door de kandidaat gegeven antwoorden vormen een afspiegeling van het niveau van de kennis en de vaardigheden van de kandidaat op een bepaald gebied en ook zijn/haar gedachtegang, oordeel en kritische geest. Ook zijn de betrokken personen werkzaam als advocaat, waardoor openbaarmaking onevenredige benadeling kan opleveren. Verder speelt het belang van toekomstige toetsontwikkeling mee.
4.2.
Verder heeft verweerder in totaal 80 documenten aangetroffen die zien op alle correspondentie die betrekking hebben op eisers ingediende bezwaren, herzieningsverzoeken en herbeoordelingsverzoeken vanaf 1 maart 2015 tot op het moment van het nemen van het bestreden besluit. Ook deze documenten heeft verweerder deels geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Ten aanzien van de correspondentie met derden, licht verweerder toe dat hem tijdens de hoorzitting is gebleken dat eiser bewijs wil verzamelen voor zijn procedures. In het kader van de bezwaarprocedures, herzieningsverzoeken en herbeoordelingsverzoeken hoeft de Nederlandse orde van Advocaten (NovA) niet te communiceren met de algemene raad van de NovA, de plaatselijke Orde van advocaten en/of de rechtbank Gelderland en er zijn geen documenten van dergelijke communicatie aangetroffen.
4.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder verder toegelicht dat de stukken openbaar zijn gemaakt door de stukken te plaatsen in de juridische databank van de NOvA. Ook heeft verweerder toegelicht dat het primaire besluit binnen de beslistermijn is genomen. Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wob heeft verweerder de beslistermijn met vier weken verdaagd en voor het eind van de termijn is een beslissing genomen. Tot slot overweegt verweerder dat er geen sprake is van strijd met artikel 10 van het EVRM. In dat kader verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 oktober 2017. [2]
Standpunten eiser
5.1.
Eiser voert aan dat onvoldoende is gemotiveerd waarom onderdelen zijn geweigerd in de vier herzieningsbeoordelingen op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob. De NovA heeft ook uitspraken over extra toetskansen openbaar gemaakt op grond van de Wob. Eiser stelt dat niet valt in te zien dat verweerder dat niet doet.
5.2.
Ten aanzien van de 80 documenten die zijn overlegd, voert eiser aan dat doordat de correspondentie met derden over eiser niet openbaar is gemaakt, hij niet kan controleren of in strijd met de AVG is gehandeld. Ook heeft verweerder ten onrechte aangegeven dat er geen correspondentie is met derden. Eiser voert verder aan dat de documenten die betrekking hebben op afstemming met de algemene raad ten onrechte zijn geweigerd. Dit zou inzicht kunnen geven in denkprocessen, handelingen die daar uit voortkomen en onderliggende keuzes.
5.3.
Eiser voert verder aan dat de procedure onzorgvuldig is gelopen en dat verweerder hem tegenwerkt. Eiser voert aan dat de documenten ten onrechte niet zijn verstrekt op het moment dat het primaire besluit is genomen. Ook voert eiser aan dat verweerder de termijn voor het beslissen op het Wob-verzoek ten onrechte, zonder nadere motivering, heeft verlengd. Het bestreden besluit is in strijd met het beginsel van goede procesorde, het is onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd.
Oordeel van de voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van de documenten.
7. Op grond van artikel 10, tweede lid, onder e en g, van de Wob, blijft het verstrekken van informatie op grond van de Wob achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Vier positieve herbeoordelingsbesluiten
8.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de vier positieve herbeoordelingsbesluiten persoonsgegevens bevatten, zoals in het door verweerder aangehaalde arrest is aangegeven. Verweerder heeft op de verzoeken en de beoordelingen dan ook terecht artikel 10, tweede lid, onder e en g, van de Wob van toepassing geacht. Nu het om persoonsgegevens gaat, is verweerder hier terecht terughoudend mee omgegaan. Daarbij is verder van belang dat de kandidaten ervan uit mochten gaan dat zij hun examen vertrouwelijk hebben afgelegd en dat dit ook vertrouwelijk zou blijven. Dit geldt ook voor het herbeoordelingsverzoek van dat examen en de individuele argumentatie die zij daarvoor hebben gegeven. In een zienswijze komt ook duidelijk naar voren dat een betrokken kandidaat ervan uit gaat dat zijn opvattingen ten aanzien van onderdelen van het examen en de correspondentie daarover strikt vertrouwelijk blijven. De besluiten bevatten mede op de persoon gerichte (her)beoordelingen van vier kandidaten, met antwoorden van de kandidaten en argumentaties die door de desbetreffende kandidaten zijn aangevoerd om verweerder ertoe te overtuigen de examens anders te beoordelen. Verweerder heeft voldoende toegelicht dat de argumentatie van de kandidaten en de beoordeling daarvan door de examinatoren een afspiegeling vormt van en daarmee inzicht geeft in het niveau van de kennis en vaardigheden van de kandidaten en de beoordeling van hun prestaties. Nu het in kleine vakken maar om een klein aantal herbeoordelingen gaat en kandidaten ook van elkaar kunnen weten wie een vak na herbeoordeling alsnog gehaald heeft, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat alleen weglakken van namen en studentnummers onvoldoende is om herleidbaarheid naar personen te voorkomen. Nu daartegenover het belang van algemene openbaarheid van individuele herbeoordelingen voor afzonderlijke vakken beperkt is, heeft verweerder de weigering van de desbetreffende onderdelen terecht op artikel 10, aanhef, tweede lid, onder e en g van de Wob gebaseerd.
Ter zitting heeft verweerder verder voldoende toegelicht dat de toetsvragen ook niet openbaar gemaakt kunnen worden om te voorkomen dat toekomstige kandidaten zich op een verkeerde, want niet relevante, manier voorbereiden op examens. Daarom heeft verweerder ook de toetsvragen op grond van artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob kunnen weigeren.
8.2.
De conclusie is dat verweerder de antwoorden van kandidaten, de argumentaties en de beoordeling daarvan en de toetsvragen heeft kunnen weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, onder e en g, van de Wob. Na kennisname van de vier positieve herbeoordelingsbesluiten is de voorzieningenrechter van oordeel dat na lakking van voornoemde gegevens er geen andere informatie overblijft die wel openbaar gemaakt kan worden. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel, door te verwijzen naar de uitspraken over extra toetskansen die de NovA wel openbaar heeft gemaakt, slaagt niet. De besluiten die de NovA openbaar heeft gemaakt zijn objectieve juridische besluiten, terwijl de herbeoordelingsverzoeken zien op een subjectieve beoordeling van het kennen en kunnen van de betrokken kandidaten.
Correspondentie
9.1.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat eiser ten aanzien van correspondentie over eisers ingediende bezwaren, herzieningsverzoeken en herbeoordelingsverzoeken vanaf 1 maart 2015 tot op het moment van het nemen van het primaire besluit, niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer documenten moeten zijn dan verweerder heeft gevonden. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat bijna alle correspondentie via e-mailberichten gaat. Verweerder heeft gezocht op naam, de toetsen die eiser wel en niet heeft gehaald en of er bezwaar is ingediend. Per toets heeft verweerder gezocht welke informatie er is. Vervolgens heeft verweerder deze informatie verzameld in een map correspondentie en die informatie, met weglakking van persoonsgegevens, openbaar gemaakt. De voorzieningenrechter acht de zoekslag van verweerder redelijk gezien het onderwerp van eisers Wob-verzoek.
9.2.
Met het ter zitting stellen van drie omstandigheden heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er meer documenten zijn en dat de zoekslag onvoldoende is geweest. Als eerste omstandigheid heeft eiser aangevoerd dat het beleid is gewijzigd naar aanleiding van zijn herbeoordelingsverzoek. Verweerder heeft hierover gesteld dat het beleid al was gewijzigd ten tijde van eisers herbeoordelingsverzoek. Niet gebleken is dat dit onjuist is. Als tweede omstandigheid heeft eiser aangevoerd dat mevrouw [strafjurist], stafjurist bij de NovA, bij een beroepszaak wist dat er een procedure liep bij de examencommissie. Daarover heeft verweerder gesteld dat uit de database van de NovA blijkt dat eiser tijdens een procedure bij de NovA zelf heeft verteld over een procedure die bij de examencommissie liep. Niet gebleken is dat hier documenten over zijn. Als derde omstandigheid heeft eiser aangevoerd dat er een voorval heeft plaatsgevonden waarbij eiser een medewerker van verweerder zou hebben bedreigd omdat de betrokken medewerker geen verklaring voor eiser wilde ondertekenen. Over deze omstandigheid heeft verweerder voldoende toegelicht dat de manager van de medewerker heeft gebeld, maar dat er geen correspondentie van is opgemaakt. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
9.3.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende heeft gemotiveerd dat er niet meer correspondentie is over eisers bezwaren, herzieningsverzoeken en herbeoordelingsverzoeken.
Procedure
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gronden die eiser heeft aangevoerd over de wijze van openbaarmaking van de documenten en over het verlengen van de beslistermijn geen beroepsgronden zijn die kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De stukken zijn immers voor eenieder openbaar gemaakt in de digitale databank van verweerder. Ook eiser heeft op deze wijze van de documenten kennis genomen. De beslistermijn kon worden verlengd nadat eiser zijn verzoek had uitgebreid. Ook is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verweerder in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld of anderszins de belangen van eiser moedwillig en onrechtmatig heeft geschonden.
11. Tot slot is de voorzieningenrechter met eiser van oordeel dat de behandeling van zijn verzoek, dat hij hangende bezwaar had ingediend, traag is verlopen. Omdat het verzoek inhield de openbaarmaking van stukken, hetgeen naar zijn aard niet meer teruggedraaid kan worden, zijn aan hem door de griffier nadere vragen gesteld om de kans van slagen van het bezwaar grondig te kunnen beoordelen. Nu verweerder ondertussen een besluit op bezwaar had genomen, zijn eisers grieven uiteindelijk wel voortvarend inhoudelijk behandeld en is daarmee aan zijn procedureel belang zo veel mogelijk tegemoet gekomen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2017:994.
2.ECLI:NL:RVS:2017:2883. Te raadplegen op www.rechtspraak.nl.