Overwegingen
1. Verweerder heeft aan het besluit ten grondslag gelegd het boeterapport van 24 mei 2019 opgemaakt door toezichthouders van de Inspectie Leefomgeving en Transport (de inspectie). Daaruit blijkt dat de werknemers [B] , [C] en [D] in periode 16 april 2018 tot 13 mei 2018 op 34 dagen vervoerswerkzaamheden voor het koeriersbedrijf van eiseres hebben verricht zonder dat op die dagen hun arbeids- en rusttijden zijn geregistreerd, die toezicht op naleving van de Atw mogelijk maken. Verweerder heeft daarom vastgesteld dat eiseres 34 maal artikel 4:3, eerste lid, van de Atw heeft overtreden.
Standpunten van partijen
2. Eiseres voert aan dat zij feitelijk heeft voldaan aan haar registratieplicht, omdat zij als onderaannemer opdrachten heeft uitgevoerd voor [postbedrijf] , die alle routes en werkuren van haar werknemers heeft geregistreerd. Volgens eiseres is deze registratie door [postbedrijf] afdoende en conform de regelgeving in de Atw. Eiseres heeft op zitting verwezen naar bijlage 4 bij het boeterapport dat volgens haar voldoende informatie bevat over de arbeidsuren en die de toezichthouder heeft gevorderd bij [postbedrijf] . Verweerder had daarom de urenregistraties van [postbedrijf] bij zijn besluit moeten betrekken. Nu verweerder dat niet heeft gedaan, is het besluit onzorgvuldig genomen en onvoldoende gemotiveerd. Eiseres stelt verder dat de wetgeving over de registratieplicht onduidelijk is en dat de opgelegde boete daarom in strijd is met het lex certa-beginsel. Nu artikel 4:3 van de Atw uitgaat van een vormvrije urenregistratie, moet de norm van de Arbeidstijdenrichtlijn in dit geval leidend zijn. Eiseres verwijst in dit verband naar het arrest van 19 mei 2019 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof van Justitie).
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres is aan te merken als de werkgever omdat zij de planning bepaalt en de chauffeurs aanstuurt. Eiseres en niet [postbedrijf] is daarom verantwoordelijk voor de registratie van arbeids- en rusturen van haar werknemers. Eiseres heeft ondanks de vordering geen rust- en rijtijdenregistraties overgelegd. De planning in bijlage 4 bij het boeterapport is volgens verweerder onvoldoende, omdat daaruit niet blijkt wanneer de werknemers pauze hebben gehouden. De registratieverplichting van artikel 4:3, lid 1 Atw is in beginsel vormvrij, maar uit die registratie moet wel blijken wanneer de arbeid is begonnen en geëindigd en wanneer de werknemer pauze heeft gehad. De boete is daarom volgens verweerder niet in strijd met het lex certa-beginsel.
Overtreding registratieplicht Atw
4. Op grond van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw dient een werkgever een deugdelijke registratie van de arbeids- en rusttijden te voeren, zodat het toezicht op naleving van de Atw mogelijk wordt gemaakt. Als een dergelijke registratie niet wordt gevoerd, is dat op grond van artikel 10:1, eerste lid, van de Atw een overtreding.
5. Uit het boeterapport en de bijbehorende documenten blijkt dat de werknemers [B] , [C] en [D] in de maanden april en mei 2018 krachtens een arbeidsovereenkomst bij het koeriersbedrijf van eiseres in dienst waren en dat zij voor hun werkzaamheden van eiseres loon hebben ontvangen. Op grond van artikel 1:1, eerste lid, onder a en 1º, van de Atw is eiseres dus aan te merken als de werkgever van de drie werknemers. Dit betekent dat verweerder eiseres als werkgever verantwoordelijk mag houden voor de registratie van rij- en rusttijden van de drie werknemers (chauffeurs).
6. Eiseres bestrijdt niet dat zij in de gecontroleerde periode niet zelf een registratie van de arbeids- en rusttijden heeft gevoerd, waaruit de begin- en eindtijden van de arbeid en de pauzes van haar drie chauffeurs blijkt. Evenmin bestrijdt eiseres dat verweerder de hoogte van de boete heeft vastgesteld in overeenstemming met de beleidsregel die gold ten tijde van het opleggen van de boete.
7. Voor zover eiseres betoogt dat de registratie van de arbeids- en rusttijden wel in haar administratie aanwezig is, volgt de rechtbank dat niet. De planning in bijlage 4 waarnaar eiseres hiervoor heeft verwezen, vermeldt alleen het aantal gewerkte uren van de drie chauffeurs maar bevat geen registratie van hun rusttijden. Verweerder heeft deze planning daarom onvoldoende mogen vinden.
8. Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 4:3, eerste lid, van de Atwvolgt dat, om het toezicht op het bij of krachtens de wet bepaalde mogelijk te maken, in ieder geval moet zijn aangegeven welke werknemer op een bepaald tijdstip met de arbeid begint en wanneer hij die arbeid heeft beëindigd, alsmede de daartussen gelegen feitelijke pauzes. Hoewel de wet enige ruimte biedt ten aanzien van de wijze waarop de registratie dient plaats te vinden bestaat deze vrijheid niet ten aanzien van de inhoud daarvan. Dat het voor eiseres kennelijk onduidelijk was, doet hieraan niet af. Het zich informeren over de wettelijke verplichtingen en hoe daaraan te voldoen is een verantwoordelijkheid die alle werkgevers in Nederland hebben. Eiseres dus ook.
9. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres op de uitspraak van het Hof van Justitie van 14 mei 2019 niet kan slagen. Uit die uitspraak volgt dat om het nuttig effect van de Arbeidstijdenrichtlijn te garanderen en de fundamentele rechten van werknemers te verzekeren, de lidstaten de werkgevers moeten verplichten een objectief, betrouwbaar en toegankelijk systeem op te zetten waarmee de dagelijkse arbeidstijd van iedere werknemer wordt geregistreerd. De lidstaten moeten een concrete regeling ontwerpen voor de toepassing van dit systeem. In Nederland is met de Atw en de daarop berustende bepalingen in dit systeem voorzien. In de Nederlandse wetgeving is dus geen onduidelijkheid over de minimumeisen die op grond van de Atw gelden voor het registreren van de arbeids- en rusttijden. Van strijd met het lex certa-beginsel is daarom geen sprake.
10. De rechtbank overweegt verder dat eiseres geen gehoor heeft gegeven aan de vordering van verweerder om zelf de gevraagde registraties van de arbeids- en rusttijden van de drie werknemers te verstrekken. Dat, zoals eiseres stelt ook [postbedrijf] een registratie heeft uitgevoerd van de routes en werkuren van haar chauffeurs, ontslaat eiseres niet van haar verplichting van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw om als verantwoordelijke werkgever in haar eigen administratie bij te houden van hoe laat tot hoe laat haar werknemers hebben gewerkt en wanneer zij pauzes hebben gehouden. Nu eiseres dat niet heeft gedaan, heeft zij daarmee artikel 4:3, eerste lid, van de Atw overtreden. Verweerder was daarom bevoegd om een boete op te leggen.
11. Eiseres voert aan dat de hoogte van boete niet evenredig is ook gelet op de onduidelijkheid van de regelgeving en eerdergenoemd arrest van het Hof van Justitie. Subsidiair meent eiseres dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de boete gematigd moet worden. Eiseres stelt dat haar van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt, omdat zij mocht uitgaan van de registratie van de arbeids- en rusttijden van haar chauffeurs door [postbedrijf] en die registratie daarom niet zelf hoefde te doen. Nu de regelgeving omtrent de registratieplicht niet duidelijk is, moet de registratie door [postbedrijf] voor de Atw als voldoende worden beschouwd. Eiseres vindt een matiging van de boete met 75% daarom passend.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw evenredig. Zoals hiervoor is geoordeeld is geen sprake van onduidelijke regelgeving in de Atw voor het registeren van arbeids- en rusttijden. Dat eiseres in de veronderstelling was dat de registratie van de arbeids- en rusttijden van haar werknemers door [postbedrijf] voldoende was, is naar het oordeel van de rechtbank geen grond om de boete te matigen. Eiseres is als werkgever zelf verantwoordelijk voor een juiste registratie van de arbeids- en rusttijden van haar werknemers en zij moet worden geacht op de hoogte te zijn van de verplichtingen die uit de Atw volgen. Met de arbeidstijdenregelgeving in de Atw wordt immers de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van werknemers gewaarborgd. Dat eiseres als werkgever geen deugdelijke registratie van de arbeids- en rusttijden heeft gevoerd, valt haar daarom ernstig te verwijten. Voor het matigen van de boete bestaat daarom geen aanleiding.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.