ECLI:NL:RBMNE:2021:1474

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
20/4250
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, maar verweerder had niet tijdig beslist op dit bezwaar. Eiser had zijn bezwaarschrift ingediend op 11 juni 2019, en volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had verweerder uiterlijk op 23 juli 2019 moeten beslissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft gereageerd op het bezwaarschrift en dat eiser verweerder op 24 januari 2020 in gebreke heeft gesteld. Hierdoor heeft de rechtbank aangenomen dat verweerder het bezwaar op de datum van indiening heeft ontvangen.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist, er een dwangsom verschuldigd is. De hoogte van de dwangsom is vastgesteld op € 1.442,-, en verweerder moet een dwangsom van € 100,- betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is het beroep van eiser gegrond verklaard, en moet verweerder het griffierecht van € 178,- en een vergoeding van € 267,- voor proceskosten aan eiser betalen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke termijnen. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat dit in dit geval niet nodig was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4250

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. T. van der Weijde)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser stelt dat hij heeft zijn bezwaarschrift heeft ingediend op 11 juni 2019. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn is verstreken
.Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.
4. De rechtbank heeft verweerder bij brief van 26 november 2020 verzocht om binnen twee weken de stukken in te dienen en een reactie te geven op het beroep van eiser. Omdat verweerder hier niet op heeft gereageerd is hem met de brief van 22 januari 2021 verzocht dit alsnog binnen één week te doen. Verweerder heeft binnen deze termijn niet gereageerd. De rechtbank heeft als gevolg daarvan niet kunnen vaststellen op welke datum verweerder het bezwaarschrift heeft ontvangen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verweerder het bezwaar heeft ontvangen op de dag dat eiser stelt zijn bezwaar te hebben ingediend (11 juni 2019).
5. Verweerder had uiterlijk op 23 juli 2019 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat verweerder op die datum nog steeds niet had beslist. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 24 januari 2020 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
6. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, van de Awb).
7. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c, van de Awb). De dwangsom die in dit geval verschuldigd is bedraagt
€ 1.442,-.
8. Omdat verweerder nog geen beslissing op bezwaar heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, van de Awb).
9. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
10. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 267,-.
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 178,- dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 267,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.