In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 11 maart 2021, wordt het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen behandeld. Eiseres had beroep aangetekend tegen een beslissing van 7 december 2020, maar heeft het vereiste griffierecht van € 354,- niet op tijd betaald. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat het niet tijdig betalen van het griffierecht leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep, zoals vastgelegd in artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft eiseres op 6 januari 2021 een aangetekende brief gestuurd met het verzoek het griffierecht binnen twee weken te voldoen. Aangezien de rechtbank het bedrag niet tijdig heeft ontvangen en eiseres geen geldige reden heeft opgegeven voor de late betaling, kon de rechtbank het beroep niet inhoudelijk behandelen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, zoals bepaald in artikel 8:54 Awb. Er is geen sprake van een vergoeding van proceskosten.
De uitspraak is gedaan door rechter mr. R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier P.W. Hogenbirk, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiseres is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met deze uitspraak, binnen een termijn van zes weken na verzending van de uitspraak.