ECLI:NL:RBMNE:2021:146

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
16-050375-20; 16-705791-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op snackbar en supermarkt door minderjarige met geweldsbedreiging

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een destijds 17-jarige jongen, die samen met een ander een snackbar en een supermarkt heeft overvallen. Bij de overval op de snackbar werd gedreigd met een mes en een vuurwapen, terwijl bij de supermarkt met messen werd gedreigd. De rechtbank oordeelt dat de situatie voor de slachtoffers zeer beangstigend was en dat de jongen geen rekening heeft gehouden met de gevolgen van zijn daden. Deskundigen hebben vastgesteld dat de jongen leed aan verschillende stoornissen die zijn gedrag beïnvloedden, en adviseren een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank volgt dit advies en legt ook een jeugddetentie op van 98 dagen, met aftrek van de tijd die hij al in de jeugdgevangenis heeft doorgebracht. De rechtbank benadrukt dat de feiten ernstig zijn en dat de jongen straf verdient, maar biedt hem ook de kans om zich te rehabiliteren onder strikte voorwaarden. De rechtbank legt de voorwaarden voor de PIJ-maatregel op, die direct uitvoerbaar zijn, en wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie toe, omgezet in een werkstraf van 120 uren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-050375-20; 16-705791-18 (tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 januari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2002] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] in [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen [verdachte] heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden op de zittingen van 5 juni 2020, 14 augustus 2020 en 8 januari 2021. Op 14 augustus 2020 en 8 januari 2021 is de zaak inhoudelijk behandeld. [verdachte] was bij die inhoudelijke behandelingen aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van [verdachte] zelf, zijn advocaat mr. B. van Elst en de officier van justitie mr. D.C. Smits. Ook heeft de rechtbank gesproken met mevrouw [A] van de Raad voor de Kinderbescherming, mevrouw [B] van de Jeugd- en Gezinsbeschermers en de ouders van [verdachte] .

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt [verdachte] ervan dat hij betrokken is geweest bij meerdere strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie [verdachte] ervan dat hij:
1. op 20 november 2019 in Hilversum samen met een ander € 500,- heeft gestolen bij snackbar [snackbar] en daarbij geweld heeft gebruikt of daarmee heeft gedreigd
en/of
op 20 november 2019 in Hilversum samen met een ander [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van € 500,- en daarbij geweld heeft gebruikt of daarmee heeft gedreigd;
2. op 25 november 2019 in Hilversum samen met een ander € 300,- bij supermarkt [supermarkt] heeft gestolen en daarbij geweld heeft gebruikt of daarmee heeft gedreigd
en/of
op 20 november 2019 in Hilversum samen met een ander [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van € 300,- en daarbij geweld heeft gebruikt of daarmee heeft gedreigd.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen [verdachte] , moet zij eerst kijken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag [verdachte] vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat vindt ook dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
[verdachte] heeft tijdens de zitting toegegeven dat hij de feiten – voor zover bewezen verklaard door de rechtbank – heeft gepleegd. De rechtbank zal daarom niet opschrijven wat er in de bewijsstukken staat, maar alleen opsommen welke bewijsstukken zij voor de bewezenverklaring gebruikt. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats waar de bewijsstukken in het dossier te vinden zijn.
Feit 1
- de aangifte door [slachtoffer 1] [2] ;
- het proces-verbaal van bevindingen over de camerabeelden [3] ;
- de verklaring van verdachte op de zitting [4] .
Feit 2
- de aangifte door [slachtoffer 2] , namens supermarkt [supermarkt] [5] ;
- het proces-verbaal van bevindingen over de camerabeelden [6] ;
- de verklaring van verdachte op de zitting [7] .
Interpretatie van de bewijsstukken
Uit de bewijsstukken blijkt dat [verdachte] en zijn mededader bij zowel de snackbar als de supermarkt het geld uit de kassalade hebben gepakt. Uit de bewijsstukken blijkt ook dat [verdachte] en zijn mededader geen geweld hebben gebruikt, maar daar wel mee hebben gedreigd. Om die reden verklaart de rechtbank bewezen dat [verdachte] zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan twee diefstallen met bedreiging met geweld.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte]
1. op 20 november 2019 te Hilversum tezamen en in vereniging met een ander een geldbedrag dat toebehoorde aan [slachtoffer 1] en/of snackbar [snackbar] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- met gezichtsbedekking voornoemde snackbar binnen te gaan en
- met een mes op de toonbank te slaan en
- vervolgens gewapend die [slachtoffer 1] de woorden toe te roepen: ‘Dit is een overval. Kassa openmaken’ en/of ‘Kassa open, snel’ en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een mes (dreigend) in de richting van die [slachtoffer 1] te houden en te tonen;
2. op 25 november 2019 te Hilversum tezamen en in vereniging met een ander een geldbedrag dat toebehoorde aan supermarkt [supermarkt] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- met gezichtsbedekking voornoemde supermarkt binnen te gaan en
- een mes (dreigend) te tonen.
[verdachte] wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is volgens de rechtbank niet nadelig voor [verdachte] .

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor de door [verdachte] gepleegde feiten bestond. De door [verdachte] gepleegde feiten zijn dus strafbaar.
De wet noemt de door [verdachte] gepleegde feiten:
- feit 1 en feit 2: telkens: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN [verdachte]

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat [verdachte] een beroep kon doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. [verdachte] is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie neemt het [verdachte] kwalijk dat hij zulke ernstige feiten heeft gepleegd en geen rekening heeft gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers. Dat [verdachte] al eerder is veroordeeld voor een overval en dus een gewaarschuwd mens was, weegt de officier van justitie in het nadeel van [verdachte] mee bij zijn strafeis. De officier van justitie houdt bij zijn eis ook rekening met het advies van de deskundigen om de feiten in verminderde mate aan [verdachte] toe te rekenen en om aan [verdachte] een voorwaardelijke PIJ‑maatregel op te leggen. Tot slot houdt de officier van justitie rekening met de positieve ontwikkeling van [verdachte] in de afgelopen maanden.
De officier van justitie vordert dat [verdachte] wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 98 dagen en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld de voorwaarden die de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering hebben geadviseerd. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om die voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Tot slot vordert de officier van justitie ook een werkstraf voor de duur van 180 uren.
8.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat vindt het belangrijk dat de rechtbank bij het bepalen van de straf meeneemt dat [verdachte] zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. Hij heeft verteld wat er is gebeurd en is aan zichzelf gaan werken. Als de rechtbank de voorwaardelijke PIJ-maatregel met de bijzondere voorwaarden zal opleggen, moet [verdachte] zich aan een strak kader houden. De advocaat denkt dat dat traject lastig te combineren valt met een taakstraf van 180 uren. Hij verzoekt de rechtbank daarom om een lagere taakstraf aan [verdachte] op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder [verdachte] die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De rechtbank legt aan [verdachte] een jeugddetentie voor de duur van 98 dagen en een voorwaardelijke PIJ-maatregel op. Hieronder legt de rechtbank uit waarom zij dit doet.
8.3.1
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd
[verdachte] heeft samen met een ander een snackbar en een supermarkt overvallen. Bij de overval op de snackbar hebben [verdachte] en zijn mededader gedreigd met een mes en een vuurwapen (of een voorwerp dat daar erg op leek) en bij de supermarkt met messen. De situatie die [verdachte] en zijn mededader hebben gecreëerd moet heel beangstigend zijn geweest voor de eigenaresse van de snackbar en de medewerkers van de supermarkt. Slachtoffers van overvallen kunnen nog lange tijd last hebben van de psychische gevolgen daarvan. [verdachte] heeft alleen gedacht aan zijn eigen verlangen naar geld en totaal geen rekening gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers. [verdachte] heeft ook laten zien dat hij geen respect heeft voor de eigendommen van anderen. Dat neemt de rechtbank [verdachte] erg kwalijk.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van [verdachte]
Strafblad
Uit het strafblad (de ‘justitiële documentatie’) van [verdachte] blijkt dat hij eerder door de strafrechter is veroordeeld. Begin 2019 is hij veroordeeld voor onder andere twee straatroven. Die veroordeling heeft [verdachte] er blijkbaar niet van weerhouden om weer soortgelijke feiten te plegen. Ook dat neemt de rechtbank [verdachte] kwalijk.
Adviezen van deskundigen
De rechtbank heeft de volgende adviezen van deskundigen gelezen:
  • het psychiatrisch en psychologisch onderzoek van 27 juli 2020;
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 7 december 2020.
Ook heeft de rechtbank op de zitting gesproken met [A] van de Raad voor de Kinderbescherming en [B] van De Jeugd- en Gezinsbeschermers.
Het rapport van de psychiater en de psycholoog
[verdachte] heeft gesprekken gevoerd met een psychiater, dr. R.F. Ferdinand, en een psycholoog, drs. D.E.M. van Dijk. De psychiater en de psycholoog hebben een rapport over [verdachte] geschreven.
Volgens de psychiater lijdt [verdachte] aan een normoverschrijdende gedragsstoornis, een andere gespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. Daarnaast constateert de psychiater dat sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken en een laag zelfgevoel. Naast de stoornissen en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling die de psychiater heeft vastgesteld, is volgens de psycholoog ook sprake van een ouder-kindrelatieprobleem.
De psychiater en de psycholoog menen dat de door hen vastgestelde stoornissen [verdachte] ten tijde van de overvallen hebben beïnvloed. Zij adviseren daarom om de overvallen in verminderde mate aan [verdachte] toe te rekenen. Dat betekent dat [verdachte] volgens de psychiater en psycholoog niet volledig verantwoordelijk kan worden gehouden voor het plegen van de overvallen.
De psychiater en psycholoog denken dat de kans op herhaling van strafbare feiten en gewelddadig gedrag groot is. Om die kans zoveel mogelijk te beperken zijn volgens hen een zeer strikt kader en een intensief behandel- en begeleidingstraject nodig. De psycholoog geeft aan dat eerdere interventies niet of in ieder geval onvoldoende hebben geholpen.
De psychiater en psycholoog komen tot de conclusie dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel het juiste kader is om [verdachte] te behandelen en begeleiden.
Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming.
[verdachte] heeft ook gesprekken gevoerd met [A] van de Raad voor de Kinderbescherming. Mw. [A] heeft een rapport over [verdachte] geschreven. Op de zitting heeft mw. [A] het rapport toegelicht en aangevuld.
De Raad voor de Kinderbescherming is het eens met het advies van de psychiater en de psycholoog. De Raad voor de Kinderbescherming vindt dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel ook het juiste kader biedt om [verdachte] te behandelen en te begeleiden. Aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel moeten volgens de Raad voor de Kinderbescherming de volgende voorwaarden worden verbonden:
  • meewerken aan een behandeling bij De Waag, in de vorm van Topzorg, en - indien dit nodig blijkt - ook bij Jellinek ten aanzien zijn (verslavings)problematiek, voor zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
  • meewerken aan de begeleiding vanuit Ocura Gooi en Vechtstreek, in de vorm van een buddycoach;
  • zich houden aan de aanwijzingen ten aanzien van het hebben van een dagbesteding.
De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast adviseert de Raad voor de Kinderbescherming om aan [verdachte] een onvoorwaardelijke jeugddetentie, gelijk aan het voorarrest, op te leggen.
Het advies van De Jeugd- en Gezinsbeschermers
Mw. [B] heeft op de zitting aangegeven dat zij het eens is met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming.
8.3.3
PIJ-maatregel?
Om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen, moet zijn voldaan aan de verschillende voorwaarden die in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht worden genoemd.
Ten eerste moet [verdachte] een gebrekkige ontwikkeling of stoornis hebben. De psychiater en psycholoog hebben vastgesteld dat [verdachte] tijdens het plegen van de strafbare feiten leed aan verschillende stoornissen. Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
Ten tweede moet het maximum van de op te leggen gevangenisstraf voor de door [verdachte] gepleegde strafbare feiten hoger zijn dan vier jaar. Voor een overval als door [verdachte] is gepleegd staat een maximumgevangenisstraf van twaalf jaar. Aan de tweede voorwaarde is dus ook voldaan.
Ten derde moet de PIJ-maatregel noodzakelijk zijn voor de veiligheid van andere personen of goederen. Omdat uit het rapport van de psychiater en de psycholoog blijkt dat er een grote kans is dat [verdachte] opnieuw (gewelddadige) strafbare feiten zal plegen als hij niet op de juiste manier zal worden behandeld, is ook aan de derde voorwaarde voldaan.
Als laatste moet de PIJ-maatregel in het belang van de ontwikkeling van [verdachte] zijn. Ook aan die voorwaarde is voldaan. De straffen en hulp die [verdachte] tot nu toe heeft gehad hebben er niet toe geleid dat zijn gedrag in positieve zin is veranderd. [verdachte] heeft tijdens de schorsing wel een goede kant van zichzelf laten zien, maar zal dat nog moeten volhouden.
Aan de verschillende voorwaarden om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen is dus voldaan. De ernst van de bij [verdachte] geconstateerde problemen en de ernst van de door hem gepleegde feiten rechtvaardigen op zichzelf ook de oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De deskundigen hebben niet geadviseerd om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, maar een voorwaardelijke PIJ-maatregel met bijzondere voorwaarden. De rechtbank kan zich vinden in dat advies van de deskundigen. De rechtbank vindt namelijk dat [verdachte] een kans verdient om te laten zien dat hij het goede gedrag dat hij tijdens de schorsing heeft laten zien kan vasthouden. [verdachte] krijgt hiermee een laatste kans om te laten zien dat hij zich in de maatschappij ook goed kan gedragen en geen strafbare feiten pleegt.
[verdachte] heeft strafbare feiten gepleegd die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van personen. De psychiater en de psycholoog denken dat de kans dat [verdachte] opnieuw (gewelddadige) strafbare feiten zal plegen groot is. De rechtbank neemt dat oordeel over. Om die reden beveelt de rechtbank dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
8.3.4
Conclusie
Net als de deskundigen vindt de rechtbank het belangrijk dat [verdachte] hulp krijgt bij zijn problematiek. De rechtbank legt daarom aan [verdachte] een voorwaardelijke PIJ-maatregel op met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die door de Raad voor de Kinderbescherming zijn geadviseerd. Omdat de feiten die [verdachte] heeft gepleegd heel ernstig zijn, vindt de rechtbank dat [verdachte] daarnaast ook straf verdient. Daarom legt zij aan [verdachte] ook een jeugddetentie op voor de duur van 98 dagen, met aftrek van de tijd die [verdachte] voor deze zaak al in de jeugdgevangenis heeft gezeten. Dat betekent dat [verdachte] niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis.
De rechtbank zal, in afwijking van de eis van de officier van justitie, niet ook nog een werkstraf aan [verdachte] opleggen. [verdachte] zal zich de komende tijd aan een strak kader moeten houden. Bovendien moet [verdachte] , zoals uit de volgende paragraaf zal blijken, door de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf al een forse werkstraf uitvoeren. De rechtbank vindt het niet passend om [verdachte] daarnaast nog een werkstraf op te leggen. De rechtbank weegt bij deze beslissing mee dat de deskundigen desgevraagd op zitting hebben aangegeven dat het voor [verdachte] zwaar zal zijn om zich aan alle opgelegde voorwaarden te houden en daarnaast ook nog een aanzienlijke werkstraf uit te voeren.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

16-705791-18
Op 19 februari 2019 is [verdachte] veroordeeld door deze rechtbank tot onder andere een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden. De voorwaarde voor het niet ten uitvoer leggen van die jeugddetentie was dat [verdachte] niet opnieuw strafbare feiten zou plegen. Uit dit vonnis blijkt dat [verdachte] dat wel heeft gedaan. Omdat [verdachte] gewaarschuwd was maar toch opnieuw de fout in is gegaan, zal de rechtbank de voorwaardelijke straf ten uitvoer leggen. Omdat de rechtbank het niet wenselijk vindt als [verdachte] nu terug moet naar de jeugdgevangenis, zal de rechtbank de jeugddetentie omzetten naar een werkstraf van 120 uren.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (98 dagen) op de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
  • veroordeelt verdachte tot de
  • bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt daarbij een
  • als voorwaarden gelden dat veroordeelde:
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
o meewerkt aan behandeling bij de Waag in de vorm van Topzorg en/of bij Jellinek, voor zover en zolang de jeugdreclassering dat nodig acht;
o meewerkt aan de begeleiding vanuit Ocura Gooi en Vechtstreek in de vorm van de buddycoach;
o zich houdt aan de aanwijzingen ten aanzien van het hebben van een dagbesteding;
  • waarbij aan De Jeugd- en Gezinsbeschermers te Bussum opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en [verdachte] ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de jeugdreclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16-705791-18
  • wijst de vordering tot tenuitvoerlegging toe;
  • gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 19 februari 2019 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden het verrichten van een werkstraf voor de duur van 120 uren;
  • beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door twee maanden jeugddetentie;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F. Koenis, voorzitter en kinderrechter, mrs. L.E. Verschoor-Bergsma en J.W.B. Snijders Blok, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Verkuijlen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 januari 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 20 november 2019 te Hilversum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van ongeveer 500 euro, in elk geval een geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of snackbar [snackbar] , heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- gemaskerd en/of vermomd, althans met gezichtsbedekking, voornoemde snackbar binnen te gaan en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp op de toonbank te slaan en/of
- (vervolgens) gewapend die [slachtoffer 1] de woorden toe te roepen: ‘Dit is een overval. Kassa openmaken’ en/of ‘Kassa open, snel’ en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (dreigend) in de richting van die [slachtoffer 1] te houden en/of te tonen en/of,
en/of
hij op of omstreeks 20 november 2019 te Hilversum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot afgifte van, een geldbedrag van ongeveer 500 euro, in elk geval een geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan die [slachtoffer 1] en/of snackbar [snackbar] , welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- gemaskerd en/of vermomd, althans met gezichtsbedekking, voornoemde snackbar zijn binnengegaan en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp op de toonbank heeft/hebben geslagen en/of
- (vervolgens) gewapend die [slachtoffer 1] de woorden heeft/hebben toegeroepen: ‘Dit is een overval. Kassa openmaken’ en/of ‘Kassa open, snel’ en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (dreigend) in de richting van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gehouden/getoond;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2. hij op of omstreeks 25 november 2019 te Hilversum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, onder meer, een geldbedrag van ongeveer 300 euro in elk geval een geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] en/of supermarkt [supermarkt] , heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- gemaskerd en/of vermomd, althans met gezichtsbedekking, voornoemde supermarkt binnen te gaan en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (dreigend) in de richting van die [slachtoffer 2] te houden en/of te tonen,
en/of
hij op of omstreeks 25 november 2019 te Hilversum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot afgifte van, onder meer, een geldbedrag van ongeveer 300 euro, in elk geval een geldbedrag, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan die [slachtoffer 2] en/of supermarkt [supermarkt] , welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- gemaskerd en/of vermomd, althans met gezichtsbedekking, voornoemde supermarkt zijn binnengegaan en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (dreigend) in de richting van die [slachtoffer 2] heeft/hebben getoond en/of gehouden;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met kenmerk 14DRIFT / MD1R019052 van 4 maart 2020, opgemaakt door de districtsrecherche Gooi en Vechtstreek, doorgenummerd 1 tot en met 369. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 16-18.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 21-22.
4.Proces-verbaal van onderzoek ter terechtzitting.
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 29-30.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 33-36.
7.Proces-verbaal van onderzoek ter terechtzitting.