ECLI:NL:RBMNE:2021:1445

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
UTR 20/4091
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding wegens gemaakte kosten voor Zwitserse uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een verzoeker en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoeker had verzocht om schadevergoeding van € 1.748,-, omdat hij kosten had gemaakt om in aanmerking te komen voor een Zwitserse uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker in 2015 recht had op een WIA-uitkering, maar dat er ook een aanvraag liep voor een buitenlandse uitkering, omdat hij in het buitenland had gewerkt. In 2018 ontving de verzoeker een invaliditeitspensioen van de Schweizerische Ausgleichkasse, maar in 2020 vorderde verweerder een bedrag van € 8.398,91 aan te veel betaalde WIA-uitkering terug.

De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de gemaakte kosten het gevolg zijn van een onrechtmatig besluit van verweerder. De rechtbank overweegt dat de verzoeker zelf de keuze heeft gemaakt om in Zwitserland te procederen voor zijn invaliditeitspensioen, en dat de kosten die hij heeft gemaakt niet voortvloeien uit de besluiten van verweerder. De rechtbank heeft daarbij aansluiting gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht, waarbij vereist is dat de gestelde schade verband houdt met het onrechtmatige besluit. De rechtbank concludeert dat er geen recht op schadevergoeding bestaat, en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4091
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: P. Delahaije).

Inleiding

Op 13 november 2015 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat hij per 3 maart 2015 recht heeft op een WIA-uitkering. Daarbij is meegedeeld dat er ook een aanvraag loopt voor een buitenlandse uitkering, omdat verzoeker in het buitenland heeft gewerkt. Verweerder heeft de WIA-uitkering daarom op voorschotbasis verleend.
Op 3 augustus 2018 heeft de Schweizerische Ausgleichkasse in Zwitserland aan verzoeker met terugwerkende kracht per 1 maart 2015 een invaliditeitspensioen toegekend. Er is een bedrag van € 8.389,91 aan verzoeker betaald.
Op 13 augustus 2020 heeft verweerder een bedrag van € 8.398,91 bruto aan te veel betaalde WIA-uitkering van verzoeker teruggevorderd.
Op 22 september 2020 heeft verzoeker verweerder verzocht om schadevergoeding van een bedrag van € 1.748,-, omdat hij kosten heeft gemaakt om in aanmerking te kunnen komen voor een Zwitserse uitkering.
In het besluit van 13 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Op 2 november 2020 heeft verzoeker de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 1.748,-. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is op de zitting van 23 maart 2021 via Skype behandeld. Verzoeker was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

Overwegingen

Waar gaat het in deze zaak over?
1. Verweerder heeft gesteld dat er geen sprake is geweest van onrechtmatig handelen. Verweerder vindt dat het feit dat verzoeker in Zwitserland een rechtsgang heeft moeten bewandelen om een uitkering te kunnen krijgen, niet voor rekening van verweerder komt.
2. Verzoeker stelt dat hij verweerder zo’n € 200,- per maand heeft bespaard door het toegekende Zwitserse invaliditeitspensioen, omdat dit bedrag in mindering wordt gebracht op de WIA-uitkering. Tijdens de zitting heeft verzoeker verder toegelicht dat de Zwitserse autoriteiten behoorlijk wat stukken van hem wilden ontvangen om zijn recht op een invaliditeitspensioen vast te stellen. In eerste instantie was de aanvraag afgewezen. Verzoeker heeft deze afwijzing aangevochten en daarmee kosten bij verweerder bespaard. Het heeft hem veel moeite en tijd gekost om voor het Zwitserse invaliditeitspensioen in aanmerking te komen. Het lijkt hem dan redelijk dat verweerder de gemaakte kosten vergoedt. Uit het verzoek om schadevergoeding blijkt dat het gevorderde bedrag van
€ 1.748,- uit de volgende kosten bestaat:
  • verzending aangetekende post;
  • 12 dvd’s ad € 15,- per stuk;
  • reiskosten naar Zwitserland;
  • juridische kosten in Zwitserland.
Hoe toetst de rechtbank?
3. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of verweerder het verzoek om schadevergoeding terecht heeft afgewezen.
4. Voor de vraag of er voldoende aanleiding bestaat om schadevergoeding toe te kennen, moet zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Daarbij is vereist dat de gestelde schade verband houdt met het onrechtmatige besluit. Alleen die schadeposten komen voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend. De rechtbank verwijst hiervoor naar de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. [1]
Wat vindt de rechtbank er van?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat verzoeker geen recht op schadevergoeding heeft.
6. De rechtbank is van oordeel dat uit de dossierstukken op geen enkele manier blijkt dat de gemaakte kosten het gevolg zijn van een onrechtmatig besluit van verweerder. En dat is wel een eerste vereiste om voor vergoeding van schade in aanmerking te komen. Ook uit wat verzoeker op de zitting heeft gesteld blijkt niet waaruit die onrechtmatigheid dan wel zou bestaan. De kosten die verzoeker heeft gemaakt komen niet door de besluiten van verweerder, maar zijn een gevolg van eisers eigen keuze om in Zwitserland te procederen om in aanmerking te komen voor het Zwitserse invaliditeitspensioen.

Conclusie

7. Verweerder heeft terecht het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Partijen zijn op de zitting gewezen op de mogelijkheid tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2021 door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:102.