4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 maart 2021;
- een schriftelijk bescheid, inhoudende een aangifte, als bijlage opgenomen bij een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door E. van der Meulen , namens [slachtoffer 1] B.V. en [slachtoffer 2] B.V. van 30 oktober 2018, genummerd PL0900-2018312712-1, opgemaakt door de politie, doorgenummerde pagina’s 13 en 17 tot en met 23;
- een schriftelijk bescheid, inhoudende facturen, als bijlage opgenomen bij de aangifte namens [slachtoffer 1] B.V. en [slachtoffer 2] B.V., doorgenummerde pagina’s 120 tot en met 153.
Feit 2
Namens [slachtoffer 1] B.V. en [slachtoffer 2] B.V., heeft E. van der Meulen op 24 oktober 2018 een schriftelijke aangifte overhandigd aan de politie, die als bijlage is opgenomen bij een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 30 oktober 2018, waarin onder meer het volgende is opgenomen, zakelijk weergegeven:
[verdachte] heeft zijn eigen bedrijf, [bedrijfsnaam 1] , zonder toestemming van [slachtoffer 1 en 2] als leverancier in het systeem aangemeld. Uit onderzoek volgde dat:
a. [bedrijfsnaam 1] tussen november 2013 en juli 2018 op regelmatige basis facturen heeft verstuurd aan [slachtoffer 1 en 2] , die vervolgens door [slachtoffer 1 en 2] aan [bedrijfsnaam 1] zijn betaald, zonder dat [bedrijfsnaam 1] daadwerkelijk enige diensten, laat staan de op de factuur vermelde diensten heeft verleend;
b. Er geen schriftelijke of elektronische overeenkomst tussen [slachtoffer 1 en 2] en [bedrijfsnaam 1] aanwezig is;
c. Er geen leidinggevenden zijn die [bedrijfsnaam 1] als leverancier van [slachtoffer 1 en 2] hebben goedgekeurd of hiervan kennis hadden;
d. Er geen andere werknemers of opdrachtnemers binnen [slachtoffer 1 en 2] op de hoogte van de handelwijze van [verdachte] waren; en
e. [verdachte] de facturen door onwetende store managers heeft laten goedkeuren.
[slachtoffer 1 en 2] heeft na onderzoek een groot aantal facturen van [bedrijfsnaam 1] teruggevonden in haar systemen. Betaling van de facturen heeft steeds plaatsgevonden op rekeningnummer [rekeningnummer 1] , ten name van [X] .
Als bijlage bij de aangifte zijn 34 door [slachtoffer 1 en 2] betaalde facturen van [bedrijfsnaam 1] toegevoegd, waarvan de eerste is gedateerd op 30 november 2013 en de laatste op 26 maart 2018.Op 11 juni 2018 heeft de betaling van [slachtoffer 1 en 2] aan verdachte van deze laatste factuur plaatsgevonden, zoals blijkt uit de rekeningafschriften van rekeningnummer [rekeningnummer 1] .
Verbalisant [verbalisant] heeft op 6 december 2018 een ‘proces-verbaal bevindingen bankmutaties [rekeningnummer 1] ’ opgemaakt en daarin gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Uit de bijschrijvingen blijkt dat in totaal door [slachtoffer 1 en 2] € 1.102.479,12 is bijgeschreven. De bijschrijvingen door bedrijfsonderdelen van [slachtoffer 1 en 2] zijn vergeleken met de lijst valse facturen. Alle bedragen komen overeen met uitzondering van de betaling van invoice [rekeningnummer 2] van 10 november 2014. Het laat zich aanzien dat hier dubbel betaald is. De factuur bedraagt € 70.000,- terwijl er € 140.000,- bijgeschreven is.
Op 13 november 2018 heeft de advocaat van [slachtoffer 1 en 2] een e-mail gestuurd naar de politie waarin enkele vragen worden beantwoord, zakelijk weergegeven:
Het was de functie van [verdachte] om leveranciers goed te keuren en in het systeem te zetten. Hierdoor was [verdachte] in staat om [bedrijfsnaam 1] in te voeren als leverancier. Meneer [verdachte] stuurde zijn facturen naar verschillende [slachtoffer 1 en 2] vestigingen. Deze vestigingen hadden geen kennis wie meneer [verdachte] was. De facturen hadden te maken met zijn werkzaamheden voor [slachtoffer 1 en 2] , hierdoor hadden de managers geen reden tot twijfel aan de bedragen en omschrijvingen van de dienstverlening die op de facturen stonden vermeld.
Verdachte heeft bij de politie op 27 mei 2019 een verklaring afgelegd en daarbij onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb een B.V. opgestart met hulp van een accountant om belasting te gaan afdragen zodat het een normaal bedrijf was. De B.V. was puur opgericht voor de bedragen die van [slachtoffer 1 en 2] binnen kwamen. Ik zocht naar budgethouders die geen vragen stelden en het meteen goedkeurden. Daarom is het op verschillende landen gebaseerd. De producten op de facturen zijn producten waar ik zelf mee werk. Ik gebruikte dat, zodat er niet veel vragen naar gesteld werden.
Verdachte heeft ter terechtzitting op 24 maart 2021 onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb mijn bedrijf, [bedrijfsnaam 1] , aangemeld in het systeem van [slachtoffer 1 en 2] en daarbij mijn rekeningnummer ingevuld. Ik heb daarbij de naam [X] gebruikt. De naam heb ik verzonnen. Ik heb eerst purchase orders aangemaakt en zodra die goedgekeurd waren heb ik de facturen gemaakt en gestuurd. Dit deed ik zowel vanuit huis in [woonplaats] als vanaf kantoor bij [slachtoffer 1 en 2] in [plaatsnaam 3] . Ik heb dit voor het eerst in het najaar van 2013 gedaan. Het werd uiteindelijk een soort van gewoonte dat ik orders aanmaakte en daarop factureerde. Ik heb het geld onder andere besteed aan de aankoop van woningen met mijn gezin en aan leningen die ik aan kennissen heb verstrekt.
Feit 3
Namens [slachtoffer 1] B.V. en [slachtoffer 2] B.V. heeft E. van der Meulen op 24 oktober 2018 een schriftelijke aangifte overhandigd aan de politie, die als bijlage is opgenomen bij een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 30 oktober 2018, waarin onder meer het volgende is opgenomen, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer 1 en 2] heeft het sterke vermoeden dat [verdachte] onrechtmatig en zonder toestemming een aantal iMacs heeft besteld alsmede heeft verduisterd en daarmee [slachtoffer 1 en 2] voor in totaal € 31.500,- heeft benadeeld.
Getuige [getuige] heeft op 18 september 2019 bij de politie een verklaring afgelegd, zakelijk weergegeven:
De door [slachtoffer 1 en 2] bestelde apparatuur moest ik bij onze leverancier bestellen. Ik maakte in eerste instantie een bestelopdracht voor het aantal apparaten dat in de purchase orders werd genoemd, namelijk 5 iMacs voor [.] en 7iMacs en de door [verdachte (voornaam)] gevraagde iPhone voor [..] . Naar aanleiding van de mail van [verdachte (voornaam)] heb ik twee aanvullende bestelopdrachten gemaakt om de totaalbedragen van de purchase orders te vullen. Ik bestelde nog 4 iMacs onder [.] en nog 6 iMacs onder [..] . Toen de eerste bestellingen van 5 iMacs onder [.] en 7 iMacs onder [..] bij ons binnen waren, zijn de iMacs hier opgehaald. Uit de administratie van [bedrijfsnaam 4] is niet meer te achterhalen wie deze 12 iMacs in ontvangst heeft genomen.
De tweede zending van 10 iMacs en de iPhone kwam later binnen. Die lading is door ons naar het [slachtoffer 1 en 2] kantoor in [plaatsnaam 3] gestuurd. Toen we dat meldden bij [verdachte (voornaam)] kregen we van hem de opdracht om de apparaten terug te halen naar [bedrijfsnaam 4] , want hij zou regelen dat de spullen werden opgehaald. Later is de lading opgehaald door een koerier. Verder hebben wij van deze twee ladingen, dus in totaal 22 iMacs en 1 iPhone, niets meer vernomen. [slachtoffer 1 en 2] heeft de rekening van € 30.500,- betaald.
Verdachte heeft ter terechtzitting op 24 maart 2021 verklaard, zakelijk weergegeven:
In augustus 2018 heb ik in totaal 22 iMacs en een iPhone X besteld vanuit mijn account bij [slachtoffer 1 en 2] . Mijn bedoeling was deze te verkopen en daar profijt uit te halen. In september of oktober 2018 kreeg ik het bericht dat tien iMacs en de iPhone beschikbaar waren. De 10 iMacs en de iPhone heb ik door een koerier laten ophalen bij [bedrijfsnaam 4] in [plaatsnaam 2] en vervolgens doorverkocht. Ik heb daar € 9.750,- voor gehad.
Feit 4
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 4 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 maart 2021;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 16 juli 2019, documentcode 20190605.1147.148221, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, Team Financieel-economische Criminaliteit, houdende een proces-verbaal deelonderzoek witwassen, doorgenummerde pagina’s 700 tot en met 709;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 6 december 2018, documentcode 181206.0804.AMB, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, Team Financieel-economische Criminaliteit, houdende een proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens en de daarbij gevoegde bijlagen inhoudende bankrekeningafschriften van rekening [rekeningnummer 1] op naam van [verdachte] , doorgenummerde pagina’s 469-503.
Bewijsoverweging
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Feit 1
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft bekend dat hij valse facturen heeft opgemaakt in zijn woonplaats [woonplaats] en op kantoor bij [slachtoffer 1 en 2] in [plaatsnaam 3] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het om 34 valse facturen gaat, waarvan de eerste is opgemaakt op 30 november 2013 en de laatste op 26 maart 2018. De rechtbank zal daarom niet de gehele pleegperiode bewezen verklaren, maar slechts die periode waarbinnen de facturen zijn opgemaakt.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [slachtoffer 1 en 2] gedurende bijna vijf jaar. Hij heeft zijn eigen bedrijf, [bedrijfsnaam 1] , als betrouwbare leverancier aangemeld in het systeem van [slachtoffer 1 en 2] en daarbij zijn rekeningnummer met de verzonnen naam ‘ [X] ’ geregistreerd. Verdachte heeft valse inkooporders aangemaakt voor producten, diensten en werkzaamheden die voor [slachtoffer 1 en 2] gebruikelijk zijn, zodat het niet zou opvallen dat de orders vals waren. Vervolgens heeft hij valse facturen opgemaakt voor die producten, diensten en werkzaamheden. Hij heeft de orders en facturen verstuurd naar verschillende budgethouders en vestigingen (ook in het buitenland) waarvan hij wist dat deze niet moeilijk deden en de orders en facturen direct zouden goedkeuren. Omdat de facturen te maken hadden met de werkzaamheden van verdachte voor [slachtoffer 1 en 2] , hadden de managers geen reden om te twijfelen aan de bedragen en de omschrijvingen van de dienstverlenging die op de facturen vermeld stonden. Hij heeft dit alles gedaan met het oogmerk zichzelf en anderen in zijn omgeving te bevoordelen.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte niet alleen valse facturen heeft opgemaakt – zoals de raadsman heeft gesteld –, maar ook dat hij een valse naam en hoedanigheid heeft aangenomen en gebruik heeft gemaakt van zogeheten listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte [slachtoffer 1 en 2] met deze handelswijze bewogen tot de afgifte van een groot geldbedrag. Verdachte is zeer geraffineerd te werk gegaan. Vanuit zijn functie bij [slachtoffer 1 en 2] moest verdachte leveranciers goedkeuren en in het systeem zetten. Verdachte maakte - met andere woorden -
deeluit van de ‘checks & balances’ van [slachtoffer 1 en 2] . Vanuit zijn functie wist hij ook hoe hij orders en facturen op de gebruikelijke wijze kon opmaken, zodat niet zou opvallen dat de orders en facturen vals waren, en wist hij bij welke vestigingen en personen hij de orders en facturen het beste kon laten goedkeuren. Gelet hierop, kan niet worden gezegd dat [slachtoffer 1 en 2] de onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien en dat er daardoor van het bewegen tot afgifte geen sprake kan zijn. Dat [slachtoffer 1 en 2] een reeds goedgekeurde leverancier niet verder heeft gecontroleerd, maakt niet dat het bestanddeel ‘bewegen tot’ niet bewezen kan worden.
Verdachte heeft [slachtoffer 1 en 2] bewogen tot de afgifte van in totaal € 1.032.479,12. Het meer genoemde bedrag in de tenlastelegging (€ 70.000,-) acht de rechtbank niet bewezen. Dit bedrag is door [slachtoffer 1 en 2] per abuis dubbel betaald. Daarom kan niet worden gezegd dat het opzet van verdachte was gericht op de oplichting van [slachtoffer 1 en 2] voor dit specifieke bedrag. Verdachte zal daarom van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 3
Verdachte heeft vanuit zijn account bij [slachtoffer 1 en 2] 22 iMacs en een iPhone X besteld. Deze producten zijn door [slachtoffer 1 en 2] betaald en waren eigendom van [slachtoffer 1 en 2] . Verdachte heeft hiervan 10 iMacs en de iPhone met een koerier op laten halen en heeft deze doorverkocht. De rechtbank acht daarom het eerste cumulatief/alternatief wettig en overtuigend bewezen met dien verstande dat verdachte 10 iMacs en een iPhone X heeft gestolen van [slachtoffer 1 en 2] .
Ten aanzien van de overige iMacs zal de rechtbank verdachte vrijspreken, omdat de rechtbank uit de bewijsmiddelen niet de overtuiging heeft bekomen dat verdachte deze iMacs ook heeft gestolen.
De rechtbank zal de verdachte daarnaast vrijspreken van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde. Het feit dat de diefstal van de iMacs en de iPhone bewezen wordt verklaard, staat aan een kwalificatie van heling voor diezelfde goederen in de weg.
Feit 4
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank het gewoontewitwassen wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft gedurende bijna vijf jaar grote hoeveelheden geld van [slachtoffer 1 en 2] ontvangen terwijl hij daar geen recht op had. Hij heeft al dit geld uitgegeven, onder andere aan de aankoop van woningen en de verbouwing daarvan, het verstrekken van leningen aan derden, de aanschaf van motoren en een thuisbioscoop en aan het gedeeltelijk aflossen van zijn studieschuld.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte een bedrag van in totaal € 1.031.256,08 heeft witgewassen, zijnde een lager bedrag dan ten laste is gelegd. Dat komt in de eerste plaats, omdat de rechtbank de oplichting van het eerder genoemde bedrag van € 70.000,- niet bewezen acht, wat betekent dat ten aanzien van dit bedrag op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake is van uit misdrijf verkregen geld. Daarnaast zal de rechtbank een lager bedrag ten aanzien van het aflossen van de studieschuld bewezen verklaren, omdat een aflossing ter hoogte van € 1.223,04 buiten de ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden.