ECLI:NL:RBMNE:2021:1442

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
UTR 210/1038
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor dakopbouw en dakkapel

Op 29 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening in verband met een verleende omgevingsvergunning voor een dakopbouw en dakkapel. Verzoeker, die in een twee-onder-een-kapwoning woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die aan vergunninghouder is verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist. Verzoeker vreest schade aan zijn woning door de werkzaamheden van vergunninghouder en betwist de volledigheid van de constructieve tekeningen en berekeningen die aan de vergunning ten grondslag liggen.

Tijdens de zitting is het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld, omdat vergunninghouder al was begonnen met de werkzaamheden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning voorlopig in stand kan blijven, omdat er geen zwaarwegende belangen zijn die een schorsing van het besluit rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft daarbij overwogen dat de vergunninghouder op eigen risico werkt, aangezien de omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de opmerking dat de belangen van verzoeker in de bezwaarprocedure verder moeten worden betrokken.

De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier mr. C.H. Verweij, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1038
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 maart 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. D. McLean),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Kolff).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], (hierna: vergunninghouder) te [woonplaats] .

Inleiding

Verzoeker woont in een twee-onder-een-kapwoning aan de [adres] in [woonplaats] . De andere woning op nummer [nummer] is eigendom van vergunninghouder. Vergunninghouder heeft bij verweerder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsten van een dakopbouw aan de achterzijde van de woning en het plaatsen van een dakkapel aan de voorzijde van de woning.
Op 31 januari 2021 heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan. De aanvraag van vergunninghouder wijkt af van de regels in het geldende bestemmingsplan ‘Zeist Centrum e.o.’ voor wat betreft de maximaal toegestane goothoogte.
Verzoeker heeft tegen de verleende omgevingsvergunning bezwaar gemaakt. Verzoeker vreest voor schade aan zijn woning als gevolg van de door vergunninghouder uit te voeren werkzaamheden. Bovendien zijn de constructieve tekeningen en berekeningen die aan de verleende omgevingsvergunning ten grondslag liggen volgens verzoeker onvolledig. Hangende de bezwaarprocedure heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen omdat vergunninghouder kort na het verlenen van de omgevingsvergunning is gestart met het uitvoeren van de werkzaamheden en hij de uitkomst van de bezwaarschriftprocedure niet wil afwachten. Omdat de omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk is, verricht vergunninghouder deze werkzaamheden op eigen risico.
Het verzoek om voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 29 maart 2021. Verzoeker is verschenen, vergezeld door zijn partner [partner] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [A] , bouwinspecteur bij verweerder en [B] , toezichthouder bij de Omgevingsdienst regio Utrecht. Vergunninghouder was ook bij de behandeling aanwezig.
Het verzoek om voorlopige voorziening is gelijktijdig op zitting behandeld met het verzoek om voorlopige voorziening dat vergunninghouder heeft ingediend in verband met een aan hem opgelegde bouwstop. Dit verzoek wordt behandeld onder zaaknummer UTR 21/1170. Op het verzoek om voorlopige voorziening van vergunninghouder is door de voorzieningenrechter bij afzonderlijke uitspraak beslist.
De voorzieningenrechter heeft na afloop van de zitting – na een korte schorsing – mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als het bestreden besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft daarom een voorlopig oordeel over de vraag of het bestreden besluit rechtmatig is of niet. Daarna zal zij beoordelen of de belangen van verzoeker om het bestreden besluit te schorsen al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van het college om het bestreden besluit in stand te laten. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.
De rechtmatigheid van het besluit
3. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan de verleende omgevingsvergunning met de beslissing op bezwaar gehandhaafd worden. Wel zijn er naar haar oordeel aspecten die door verweerder bij de heroverweging in de bezwaarprocedure betrokken moeten worden.
4. Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) mag verweerder de omgevingsvergunning alleen weigeren wanneer het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit, de Bouwverordening, het bestemmingsplan of de redelijke eisen van welstand. Volgens verweerder doet geen van deze weigeringsgronden zich hier voor. Met verweerder stelt de voorzieningenrechter vast dat er in dit geval sprake is van een positief welstandsadvies. Voor de beoordeling of sprake is van strijd met het Bouwbesluit en de Bouwverordening heeft verweerder zich gebaseerd op de door vergunninghouder aangeleverde bouwtekeningen en constructieberekeningen. Verweerder moet op basis van deze gegevens beoordelen of het aannemelijk is dat aan het Bouwbesluit en de Bouwverordening wordt voldaan. Volgens verweerder is dat hier het geval. In wat verzoeker heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan deze conclusie van verweerder te twijfelen. Het is de verantwoordelijkheid van vergunninghouder om er voor te zorgen dat de aangeleverde gegevens juist zijn en dat het bouwplan in overeenstemming met deze gegevens wordt uitgevoerd. Als daarvan wordt afgeweken is dat een kwestie van handhaving. Dit is echter geen reden om een verleende omgevingsvergunning te herroepen.
5. De afwijking van het bestemmingsplan heeft verweerder in de omgevingsvergunning verleend met toepassing van de zogenaamde kruimelgevallenregeling [1] . Het is de bevoegdheid van verweerder om een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijken van het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter kan alleen toetsen of verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Uit de omgevingsvergunning volgt dat verweerder de afwijking van het bestemmingsplan planologisch aanvaardbaar vindt omdat de uitbreiding van het dak vanuit stedenbouwkundig oogpunt een aanvaardbaar bebouwingsbeeld oplevert. Daarbij heeft verweerder betrokken dat er in de omgeving meerdere soortgelijke dakopbouwen zijn gerealiseerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit deze onderbouwing niet op welke manier de belangen van verzoeker bij de beoordeling zijn betrokken. Volgens verzoeker heeft de hogere goothoogte onder andere negatieve gevolgen voor de trek van zijn schoorsteen. Verzoeker kan zijn belangen in de geplande hoorzitting nog nader toelichten. Vervolgens moet verweerder deze belangen van verzoeker kenbaar bij zijn beoordeling betrekken. Verweerder kan deze tekortkoming in het primaire besluit dus in de bezwaarschriftprocedure herstellen.
Belangenafweging
6. Ook als een besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de bezwaarschriftprocedure in stand kan blijven, kunnen zwaarwegende belangen toch leiden tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dergelijke zwaarwegende belangen kunnen onder andere gelegen zijn in een onomkeerbare situatie. In dit geval is volgens de voorzieningenrechter echter geen sprake van zodanig zwaarwegende belangen dat het besluit tot de beslissing op bezwaar geschorst moet worden.
Conclusie
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 2, van de Wabo jo. artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).