ECLI:NL:RBMNE:2021:1435

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
16-152322-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord door een vrouw, haar dochter en de vriend van haar dochter op haar partner

Op 26 maart 2020 vond er een schietpartij plaats bij een woonwagenkamp in Cothen, waarbij een 50-jarige man werd doodgeschoten. De rechtbank Midden-Nederland heeft drie verdachten schuldig bevonden aan de moord: de 21-jarige man die de schoten heeft gelost, zijn 20-jarige vriendin (de dochter van het slachtoffer) en de schoonmoeder van de schutter. De schutter werd veroordeeld tot 10 jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging, de vriendin tot 22 maanden jeugddetentie met de PIJ-maatregel, en de schoonmoeder tot 12 jaar gevangenisstraf. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorbedachten rade en medeplegen, aangezien alle drie de verdachten betrokken waren bij het opzetten van het moordplan. De schutter had een vuurwapen meegenomen, dat door de dochter was geregeld, en de schoonmoeder had de rol van facilitator. De rechtbank concludeerde dat de schutter niet handelde uit zelfverdediging, maar met opzet handelde om het slachtoffer te doden. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachten, maar oordeelde dat dit niet rechtvaardigde wat er was gebeurd. De rechtbank legde zware straffen op, gezien de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-152322-20
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1968] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] in [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van 11 september 2020, 2 oktober 2020, 11 december 2020, 1 maart 2021, 2 maart 2021, 5 maart 2021 en 18 maart 2021. Op 1, 2, 5 en 18 maart 2021 is de zaak inhoudelijk behandeld. Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak. Het onderzoek op de zitting is op 9 april 2021 gesloten.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van verdachte, haar advocaat mr. J.W.H. Peters en de officier van justitie mr. A.C.M. Beneken genaamd Kolmer.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat zij betrokken is geweest bij een strafbaar feit. Deze verdenking staat beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage is opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat zij:
op 26 maart 2020 in [woonplaats] samen met [medeverdachte 1] en haar dochter [medeverdachte 2] haar partner, [slachtoffer] , opzettelijk, met of zonder voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd (
primair),
dan welop die datum en die plaats [medeverdachte 1] en haar dochter [medeverdachte 2] heeft geholpen bij het opzettelijk, met of zonder voorbedachten rade, van het leven beroven van haar partner (
subsidiair).

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing kan nemen in de zaak tegen verdachte, moet de rechtbank eerst beoordelen of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen de moord op haar echtgenoot, [slachtoffer] , heeft gepleegd. De verklaring die verdachte over het schietincident heeft gegeven vindt hij ongeloofwaardig.
Voor zover relevant worden de standpunten van de officier van justitie verder besproken onder het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de advocaat
De advocaat vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de moord op haar partner. Volgens de advocaat is er wel wettig, maar geen overtuigend bewijs dat verdachte op enige wijze betrokken was bij de moord.
Voor zover relevant worden de standpunten van de advocaat verder besproken onder het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op 26 maart 2020 om 06.58 uur kreeg de politie een melding van een schietpartij bij het woonwagenkamp in [woonplaats] . [slachtoffer] (hierna: ‘ [slachtoffer] ’) bleek te zijn doodgeschoten. Kort daarna werd [medeverdachte 1] (hierna: ‘ [medeverdachte 1] ’) opgepakt. De scooter van [medeverdachte 1] werd om de hoek van het woonwagenkamp door getuigen gezien en die getuigen zagen hem ook op deze scooter wegrijden. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft doodgeschoten. [medeverdachte 1] heeft een relatie met de dochter van [slachtoffer] , genaamd [medeverdachte 2] (hierna: ‘ [medeverdachte 2] ’).
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] de relatie tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] al jarenlang niet accepteerde. [slachtoffer] had [medeverdachte 1] om die reden al eens in elkaar geslagen en had hem opgezocht bij de instelling waar hij destijds verbleef. [slachtoffer] had toen gedreigd de tent af te branden. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij ongeveer twee weken vóór 26 maart 2020 aan haar vader heeft verteld dat zij weer contact met [medeverdachte 1] had. Haar vader was toen weer erg boos geworden.
Binnen het gezin stond [slachtoffer] bekend als een iemand die problemen vaak met lichamelijk geweld oploste. Volgens [medeverdachte 2] had [slachtoffer] haar twee of drie dagen voor zijn dood voor het laatst mishandeld. Dat had ze ook tegen [medeverdachte 1] verteld. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat [slachtoffer] haar ook seksueel heeft misbruikt. [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben verklaard dat [slachtoffer] ook de halfzus van [medeverdachte 2] heeft misbruikt.
Vrij snel na het dodelijk schietincident werd door buurtbewoners besproken dat [medeverdachte 2] het betreffende wapen zou hebben geregeld. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij inderdaad een wapen heeft gekocht en dit wapen aan [medeverdachte 1] heeft gegeven.
Later worden geluidsopnames aan de politie verstrekt waarin zowel [medeverdachte 2] als [verdachte] (roepnaam ‘ [verdachte] ’, hierna: ‘ [verdachte] ’), de partner van [slachtoffer] , in gesprekken te horen zijn. In die opnames wordt door hen gesproken over een plan dat anders was verlopen dan gepland.
Alle verdachten ontkennen dat er een plan was om [slachtoffer] om het leven te brengen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij alleen met [slachtoffer] in gesprek wilde gaan over de relatie tussen hem en [medeverdachte 2] . Het wapen zou hij voor zijn eigen veiligheid hebben meegenomen. [medeverdachte 2] zegt dat ze een wapen met munitie aan [medeverdachte 1] heeft gegeven zodat [medeverdachte 1] niet onbewapend een gesprek met haar vader zou aangaan.
In dit vonnis gaat de rechtbank eerst in op het (forensisch) onderzoek op de plaats delict en het onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer] , dan op de aanhouding van [medeverdachte 1] en zijn verklaringen bij de politie, daarna op de gebeurtenissen voorafgaand aan en vlak na de dood van [slachtoffer] , zoals het regelen van het wapen en de zojuist al genoemde geluidsopnames, en tot slot op de verklaringen van [verdachte] aan een derde en bij de politie. Vervolgens gaat de rechtbank in op de juridische beoordeling van de vragen of sprake is van wettig en overtuigend bewijs voor een vooropgezet (moord)plan en wat de rol van de verdachten daarin is geweest.
Bewijsstukken
(Forensisch) onderzoek plaats delict
Op 26 maart 2020 rond 06.58 uur kwam een melding bij de politie binnen van een schietpartij aan de [adres] in [woonplaats] . Het slachtoffer bleek [slachtoffer] te zijn. Vrij snel bleek dat [slachtoffer] overleden was. [2] De partner van [slachtoffer] is [verdachte] . [3] [medeverdachte 2] is zijn dochter. [4]
Getuige [getuige 1] verklaarde ter plaatse dat hij rond 06.37 uur een scooter zag staan op het [adres] , met de sleutels nog in het contactslot. Even later kwam een jongen aanrennen, die daarna wegreed op de scooter. [5]
De agenten die het forensisch onderzoek op de plaats delict hebben uitgevoerd, zagen dat [slachtoffer] naast een bedrijfswagen lag, dicht bij het bestuurdersportier. De bedrijfswagen gebruikte [slachtoffer] voor zijn werk. De bedrijfswagen stond met de neus in de richting van de woonwagen van [slachtoffer] . Enkele meters achter de bedrijfswagen zagen zij naast de groenstrook een peuk liggen. In de directe omgeving van de peuk lagen zeven hulzen van het kaliber 7.65 mm. [6]
Uit het pathologieonderzoek door het NFI aan het lichaam van [slachtoffer] bleek dat hij door drie schoten was geraakt; één schot op het hoofd, één schot in de rechterbovenarm en één schot rechts op de rug/in de rechterflank. De eerste twee schoten zijn doorschoten, het laatste schot (letsel J) betreft een inschot. Het schot op het hoofd heeft twee letsels veroorzaakt: F, hoog, rechts op het voorhoofd, en G, 0,8 cm richting de rug vanaf F. Het schot in de bovenarm heeft twee letsels veroorzaakt: H, zijwaarts (
de rechtbank begrijpt: aan de buitenzijde) van de rechterbovenarm, en I, op de buigzijde (
de rechtbank begrijpt: aan de binnenzijde) van de rechterbovenarm. In het lichaam, bij de hals, werd een stuk metaal gevonden (projectiel 1). Van letsel J naar projectiel 1 liep een wondkanaal met doorboring van onder andere de rechterborstholte tussen de vijfde en zesde rib, de bovenkwab en de wortel van de rechterlong, het hartzakje, de lichaamsslagader en het borstbeen.
Volgens de patholoog zijn de resultaten van het onderzoek
waarschijnlijkerals letsel H in de rechterarm het inschot en letsel I in de rechterarm het uitschot is, dan wanneer dit andersom is. De resultaten van het onderzoek zijn
iets waarschijnlijkerals letsel F in het hoofd het inschot en letsel G in het hoofd het uitschot is, dan wanneer dit andersom is.
De patholoog concludeert dat het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door de verwikkelingen van het inschot in de rechterflank (letsel J). De andere twee schoten hebben geen wezenlijke bijdrage geleverd aan het overlijden. [7]
Aanhouding van [medeverdachte 1] en zijn verklaringen bij de politie
[medeverdachte 1] is vlak na de melding van het schietincident aangehouden. Dezelfde dag verklaarde hij dat hij degene was die op [slachtoffer] had geschoten. [8] Toen [medeverdachte 1] werd voorgeleid aan de hulpofficier van justitie verklaarde hij dat hij het had gedaan omdat hij niet langer kon verdragen hoe zijn vriendin geslagen, geschopt en zelfs verkracht werd door haar vader. Ook verklaarde hij dat hij het heeft gedaan om de andere drie mensen uit het gezin te beschermen. [9] In een later verhoor verklaarde [medeverdachte 1] dat hij in de nacht van 26 maart 2020 naar [woonplaats] is gereden. Hij is achter een soort heg gaan staan aan de achterkant van de bedrijfswagen van [slachtoffer] , zodat [slachtoffer] hem van tevoren niet zou kunnen zien. [10]
Op de camerabeelden van [instelling] , de instelling waar [medeverdachte 1] woonde, van 26 maart 2020 is te zien dat hij om 03.07 uur wegreed. [11]
Gebeurtenissen voorafgaand aan en vlak na de dood van [slachtoffer]
De telefoon van [medeverdachte 1] , een Samsung A7, werd tijdens de doorzoeking in zijn huis in beslag genomen. [12] De telefoon is digitaal doorzocht. Het leek erop dat het toestel niet eerder was gebruikt of was teruggezet naar fabrieksinstellingen. Als datum en tijdstip van eerste gebruik werd 26 maart 2020 om 07.59 uur aangegeven. [13] In een tapgesprek van 7 april 2020 [14] zegt [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 1] “als het goed is staat er niks meer op jouw telefoon” en daarna “als het goed is is tie helemaal leeg getrokken”. [15]
[getuige 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] [getuige 3] en [getuige 4] heeft benaderd voor het kopen van een wapen. [16] [getuige 3] heeft verklaard dat hij geen wapen aan [medeverdachte 2] heeft geleverd. [17] [getuige 4] heeft verklaard dat hij op de woensdag voor het incident (
de rechtbank begrijpt: woensdag 25 maart 2020) door [medeverdachte 2] is benaderd. Hij heeft geen wapen aan [medeverdachte 2] geleverd. [18] [getuige 4] heeft een screenshot van het gesprek met [medeverdachte 2] aan de politie overhandigd. Daarin is te lezen dat [medeverdachte 2] schrijft: “als k vandaag heb kan k donderdag betale”. Uit het gesprek blijkt dat [getuige 4] rond 16.18 uur aan [medeverdachte 2] liet weten dat hij niet aan een wapen kon komen. [19]
Nadat [getuige 4] had aangegeven geen wapen aan [medeverdachte 2] te kunnen leveren, heeft [medeverdachte 2] contact opgenomen met [medeverdachte 3] . Uit onderzoek naar de verkeersgegevens van de telefoon van [medeverdachte 3] blijkt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 25 maart 2020 tussen 16.27 uur en 20.10 uur in totaal elf keer telefonisch contact hebben gehad. [20] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij op de avond van 25 maart 2020 had afgesproken met [medeverdachte 3] . [21] [medeverdachte 3] heeft verklaard dat haar familie een zigeunerachtergrond heeft. [22]
Uit camerabeelden van de Rabobank in [woonplaats] blijkt dat [medeverdachte 2] op 25 maart 2020 tussen 19.35 uur en 19.42 uur in totaal € 1.500,- heeft gepind. [23] [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij op de avond van 25 maart 2020 voor € 1.500,- een wapen heeft gekocht. [24] Verder verklaarde [medeverdachte 2] dat ze dat wapen vervolgens dezelfde avond aan [medeverdachte 1] heeft gegeven. [25]
[medeverdachte 2] heeft ook verklaard dat haar vader altijd over de geldzaken ging. Hij bewaarde de pinpassen van [medeverdachte 2] en [verdachte] in zijn portemonnee. Als [medeverdachte 2] geld nodig had kreeg ze contant geld van haar vader. [26]
In een ander strafrechtelijk onderzoek (NIIZA) bevindt zich een letterlijke weergave van een WhatsApp-gesprek tussen een onbekende gebruiker en [medeverdachte 1] . Op 23 maart 2020 stuurt [medeverdachte 1] een bericht waarin hij vraagt of de ontvanger een ‘blaffer’ kan regelen. Op vragen of hij een echt vuurwapen of een ‘bb gun’ wil, antwoordt [medeverdachte 1] dat hij een echte moet hebben omdat het om zijn leven gaat. Hij stuurt “iemand wil me poppen”. De ander vraagt hierop wat [medeverdachte 1] dan gedaan heeft dat iemand hem wil ‘poppen’. [medeverdachte 1] antwoordt hierop “Ja mn schoonvader dies boos door mn oude ex vriendin daarom keurt die mijn relatie met zn dochter niet goed”. [medeverdachte 1] geeft aan dat hij het geld niet meteen heeft en schrijft “moet die klus doen en daarna had k t”. Op 24 maart 2020 schrijft [medeverdachte 1] “even druk 26ste lockdown” en “als jij die ding regelt kom ik voor je die shit doen heb ma 2 dagen nog”. In het gesprek is niet te lezen dat er daadwerkelijk een afspraak is gemaakt om een wapen te kopen. [27]
Geluidsopnames
In het dossier bevindt zich ook de uitwerking van geluidsopnames van een gesprek tussen [getuige 5] (vrouw 1) en [medeverdachte 2] (vrouw 3) en een gesprek tussen [getuige 5] (vrouw 1), [verdachte] (vrouw 2) en [medeverdachte 2] (vrouw 3). [28]
Volgens [getuige 5] zijn deze gesprekken de dag na het overlijden van [slachtoffer] gevoerd. [29] In die gesprekken werd onder andere het volgende gezegd:
““Vrouw 3: (…) Hij heeft mij ook gezegd dat wapen hebben ze niet bij mij gevonden.
(…)
Vrouw 1: Zeg me waar je 'm vandaan heb?
Vrouw 3: Zigeunermeid.
(…)
Ze heb ook nog een kind lopen.
(…)
Vrouw 3: Het was eigenlijk de bedoeling omdat het zou gebeuren en dat wij een kwartier tot 20 minuten later pas zouden bellen want dan was hij een tyfus end weg geweest dan had tie al voorbij Doorn geweest weet je wel, maar [A] is wakker geworden, daarom is er gelijk gebeld.” [30]
“Vrouw 2: Wat hij voor mij betekende? Helemaal niks.
Vrouw 1: Waarom staat tie daar dan?
Vrouw 1: Om de schijn op te houden?
Vrouw 2: Juist, voor de rest voor de rest voor de schijn op te houden.
Vrouw 1: Waarvoor heb je het dan haar vriendje laten doen, dan wist je toch dat het bij haar uit kwam. Hoe dom kan je.
Vrouw 2: Nee dat was niet de bedoeling op die manier, maar hij heb het zelf dom gedaan. Want ik heb nu gister heb ik te horen gekregen waar die z’n scooter neer had gezet, terwijl het plan anders was.
Vrouw 1: Ja dat hoorde ik vanavond. Het plan was dat jullie 3 kwartier later pas naar buiten zouden komen.
Vrouw 2: Nee, niet alleen dat.
Vrouw 1: Wat dan?
Vrouw 2: Hij zou zijn scooter ook op een andere plaats neer hebben gezet. (…) Die scooter zou die ergens neer hebben gezet waar niemand hem zag die scooter. Maar hij heb ’m voor ’t huis neer gezet bij een collegaatje van [B] van [B] . [31]
(…)
Vrouw 1: Maar hij heb ook niet, maar dan heb 't ook wel bekend, dat is toch met 'm afgesproken, dat hebben jullie toch met 'm afgesproken wat zou die verklaren waarom die dat gedaan heb?
Vrouw 2: Nee d’r was niks afgesproken.
Vrouw 3: Daarover niet.
Vrouw 2: Het was de bedoeling dat het gebeurd was dat hij weg zou gaan. Ja want ik ga vaak terug naar bed toe omdat hun corona hebben, vakantie hebben. (…) Dat was de bedoeling. En als je dan wakker wordt en er legt iemand ja dan ben je al te laat. Maar hij is een kant op gereden waar die de weg niet wist. Hij is die kant opgereden.
(…)
Want hij zou terug rijden richting Doorn en als hij dan voorbij als hij dan thuis was zou die haar een appje sturen: Ik ben thuis. En dan zouden we pas politie bellen. Dat was er afgesproken, niet wetende dat het zo loopt.
Vrouw 1: Maar wie zou ’m vinden jij of zij?
Vrouw 3: Dat maakte niet uit.
Vrouw 2: Dat maakte niet uit, daar hebben we geen afspraak over gemaakt.
Vrouw 1: Maar hoe voelde het dan, hebben jullie de nacht gewoon helemaal geslapen? Jij, gewoon geslapen?
Vrouw 2: Wanneer?
Vrouw 1: Dat je wist dat het ging gebeuren?
Vrouw 2: Nee. [32]
(…)
Vrouw 2: Ik wil best nu me eigen aankleden, ga ik naar het politiebureau, geef ik me eigen aan. Zeg ik dat ik de opdrachtgever ben dat het mijn schuld is. [33]
(…)
Vrouw 1: En wie heb dat wapen opgehaald?
Vrouw 3: Ik.
Vrouw 1: Jij. Mama heb de centen gegeven?
Vrouw 3: Nee die heb ik gepakt.” [34]
Verklaringen [verdachte]
Op 26 juli 2020 werd [getuige 6] , hulpverleenster van het gezin van [slachtoffer] en [verdachte] , gehoord bij de politie. Op de vraag van de politie op welke wijze [verdachte] betrokken is bij de dood van [slachtoffer] antwoordde zij: “Ze heeft op een gegeven moment tegen mij gezegd dat ze me wat wilde vertellen, ze zei toen letterlijk: “ik was ervan op de hoogte.” [35]
In haar eerste verklaring bij de politie vertelde [verdachte] dat het de ochtend van 26 maart 2020 thuis normaal verliep. Net als altijd had ze koffie gezet en de broodtrommel van [slachtoffer] klaar gemaakt, vertelde ze. Toen zij op de wc zat gaf hij haar nog een zoen. Daarna pakte hij zijn koelbox en liep hij de deur uit. [36]
Interpretatie van de bewijsstukken
Een vooropgezet (moord)plan?
De verklaringen van verdachten
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij niet van plan was om [slachtoffer] dood te schieten. Hij wilde slechts een gesprek met [slachtoffer] voeren over zijn relatie met zijn dochter [medeverdachte 2] . Voor zijn eigen veiligheid had hij een geladen vuurwapen met extra munitie meegenomen, zodat hij zich kon verdedigen op het moment dat het gesprek uit de hand zou lopen. Op die manier kon hij [slachtoffer] ook laten zien dat het ‘menens’ was. Op het moment dat [slachtoffer] in zijn bedrijfsbus stapte, heeft [medeverdachte 1] naar eigen zeggen een waarschuwingsschot op de spiegel van de bus gelost. Volgens [medeverdachte 1] is [slachtoffer] daarna uit zijn bus gestapt. [slachtoffer] zei toen “ik maak je af”, greep vervolgens naar een mes en liep recht op [medeverdachte 1] af.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] tegen haar vertelde dat hij met haar vader wilde gaan praten. [medeverdachte 2] wilde dat niet. Omdat zij wist hoe agressief haar vader was, wilde zij dat [medeverdachte 1] een vuurwapen meenam voor het geval hij zich zou moeten verdedigen. Zij heeft dat wapen vervolgens op de avond vóór de dood van haar vader gekocht. Volgens [medeverdachte 2] hadden zij en [medeverdachte 1] afgesproken dat [medeverdachte 1] contact met haar zou opnemen als hij na het gesprek weer thuis was. Dan kon eventueel de politie worden gebeld, omdat het gesprek zeer waarschijnlijk tot grote woede en agressie bij haar vader [slachtoffer] zou hebben geleid.
[verdachte] heeft verklaard dat zij niet wist dat er een gesprek tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] zou plaatsvinden, laat staan dat er een vuurwapen door [medeverdachte 1] zou worden meegenomen. Pas na de dood van [slachtoffer] had [medeverdachte 2] haar verteld dat [medeverdachte 1] met [slachtoffer] wilde praten en dat [medeverdachte 2] voor de veiligheid van [medeverdachte 1] een vuurwapen had gekocht en aan [medeverdachte 1] had gegeven.
De geluidsopnames
Uit de hierboven besproken geluidsopnames leidt de rechtbank af dat er vooraf door verdachten is besproken wat er stond te gebeuren op 26 maart 2020. In het gesprek, dat slechts één dag na de schietpartij plaatsvond, spreken [medeverdachte 2] en [verdachte] over ‘de bedoeling’. Ook hebben zij het vaker over ‘we’ of ‘wij’. [verdachte] benoemt daarnaast ‘het plan’ en wat er was ‘afgesproken’.
Zo zegt [medeverdachte 2] in een gesprek tussen haar en [getuige 5] : “Het was eigenlijk
de bedoelingomdat het zou gebeuren en dat
wijeen kwartier tot 20 minuten later pas zouden bellen (…) dan had tie al voorbij Doorn geweest (…) maar [A] is wakker geworden, daarom is er gelijk gebeld” en [verdachte] vervolgens in een ander gesprek tussen haar, [medeverdachte 2] en [getuige 5] : “Want ik heb nu gister heb ik te horen gekregen waar die z’n scooter neer had gezet, terwijl
het plananders was. (…) Het was
de bedoelingdat het gebeurd was dat hij weg zou gaan. (…) En als je dan wakker wordt en er legt iemand ja dan ben je al te laat. (…) Want hij zou terug rijden richting Doorn en als hij dan voorbij als hij dan thuis was zou die haar een appje sturen: Ik ben thuis. En dan zouden
wepas politie bellen. Dat was er
afgesproken.” Uit het gesprek blijkt ook dat er, anders dan gepland, eerder naar de politie is gebeld, omdat [A] wakker was geworden.
In het gesprek wordt ook gesproken over waar [medeverdachte 1] zijn scooter had moeten neerzetten en wie ‘hem’ zou vinden. Over dat laatste wordt door zowel [verdachte] als [medeverdachte 2] gezegd dat dat niet uitmaakte. Op de vraag van [getuige 5] of [verdachte] gewoon heeft geslapen de nacht van 25 op 26 maart, terwijl ze wist dat het ging gebeuren, antwoordt [verdachte] met “nee”.
De verdediging heeft erop gewezen dat het ‘plan’ waarover in de geluidsopnames wordt gesproken, niet hoeft te zien op een moordplan. Volgens de verdediging kan het plan ook gaan over het plan van [medeverdachte 1] om met [slachtoffer] te gaan praten, waar [verdachte] pas na de moord van op de hoogte was gesteld. De rechtbank kan deze gesprekken echter niet anders interpreteren dan dat verdachten voorafgaand aan 26 maart 2020 afspraken hebben gemaakt over het doden van [slachtoffer] . De gesprekken bieden geen steun aan het door de verdachten geschetste scenario. Naar het oordeel van de rechtbank zijn bepaalde zaken die worden besproken zelfs in strijd met de verklaringen van verdachten. Zo kan de rechtbank de opmerking dat het niet uitmaakte wie ‘hem’ zou ‘vinden’, niet rijmen met de verklaring van verdachten. Volgens het verhaal van verdachten zou er namelijk niemand te vinden zijn of iemand ‘leggen’, waardoor het “al te laat zou zijn”. Bovendien past ook het later bellen van de politie niet bij de verklaring van verdachten. Als [medeverdachte 1] immers daadwerkelijk een gesprek met [slachtoffer] had gevoerd, waarna [slachtoffer] kwaad en agressief zou zijn geworden, zou het inschakelen van de politie na een kwartier of zelfs pas als [medeverdachte 1] thuis was veel te laat zijn. In dit kader vindt de rechtbank het ook opvallend dat [medeverdachte 2] en [verdachte] daar onafhankelijk, namelijk in twee verschillende gesprekken, precies hetzelfde over verklaren; [medeverdachte 1] zou richting Doorn rijden en de politie zou pas worden gebeld als [medeverdachte 1] al een eind weg zou zijn. Verder kan de rechtbank de opmerking “Want ik heb nu gister heb ik te horen gekregen waar die z’n scooter neer had gezet, terwijl het plan anders was” en “Die scooter zou die ergens neer hebben gezet waar niemand hem zag die scooter”, niet anders duiden dan dat er afspraken zijn gemaakt over waar [medeverdachte 1] zijn scooter moest neerzetten, namelijk op een plek waar niemand de scooter zag. Niet valt in te zien waarom [medeverdachte 1] zijn scooter op een plek moest zetten waar niemand hem zag, als hij slechts een gesprek met [slachtoffer] wilde voeren dat mogelijk uit de hand zou lopen. Tot slot blijkt uit de opgenomen gesprekken dat [medeverdachte 2] en [verdachte] weliswaar bespraken dat het niet volgens plan is gegaan, maar de ‘fout’ die [medeverdachte 1] had gemaakt was niet zozeer dat hij [slachtoffer] had doodgeschoten, maar dat hij zijn scooter op een verkeerde plek had gezet en dat hij een richting op was gereden waar hij de weg niet kende. Ook daaruit leidt de rechtbank af dat het plan wel degelijk was gericht op het doden van [slachtoffer] .
De informatie uit de geluidsopnames vindt op bepaalde punten ook steun in andere bewijsstukken. Zo vertelt [medeverdachte 2] dat ze zelf de centen heeft gepakt voor het wapen en het wapen heeft gekocht van een zigeunermeid. Uit de camerabeelden van de Rabobank in [woonplaats] van 25 maart 2020 blijkt dat [medeverdachte 2] inderdaad heeft gepind. Zij had vervolgens een afspraak met [medeverdachte 3] , die uit een zigeunerfamilie komt. Daarnaast wordt ook besproken dat [medeverdachte 1] zijn scooter op een plek zou zetten waar niemand hem zag, maar dat kennelijk niet heeft gedaan. Uit de bewijsstukken blijkt inderdaad dat de scooter van [medeverdachte 1] op een pad stond waar getuigen de scooter hebben gezien. Tot slot blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 6] dat [verdachte] wetenschap had van wat er stond te gebeuren op de vroege ochtend van 26 maart 2020.
Wapen regelen door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]
De rechtbank leidt uit de bewijsstukken ook af dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] contact hebben gehad over het kopen van een vuurwapen dat op 26 maart 2020 moest worden gebruikt. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] waren in de dagen voorafgaand aan 26 maart 2020 op zoek naar een vuurwapen. Op 25 maart 2020 lijkt daar nog meer haast bij te zitten. Kort nadat [getuige 4] heeft aangegeven dat hij geen vuurwapen kon leveren, neemt [medeverdachte 2] contact op met [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] gaat dezelfde avond nog langs bij [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft vlak vóór de afspraak met [medeverdachte 3] € 1.500,- gepind, waar zij die avond een wapen van heeft gekocht. De rechtbank gaat ervan uit dat het vuurwapen door [medeverdachte 3] op de avond van 25 maart 2020 is overgedragen aan [medeverdachte 2] . Dezelfde avond nog geeft [medeverdachte 2] het vuurwapen door aan [medeverdachte 1] .
Op grond van deze aaneenschakeling van gebeurtenissen is de rechtbank ervan overtuigd dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] uiterlijk op 25 maart 2020 een vuurwapen nodig hadden. De rechtbank is er ook van overtuigd dat dat vuurwapen gebruikt moest worden om [slachtoffer] te doden. Naast wat in dat kader hierboven al is opgemerkt over de geluidsopnames, heeft [medeverdachte 2] het geld voor het vuurwapen namelijk van een rekening gehaald waar zij volgens haar eigen verklaring niet over mocht beschikken, omdat haar vader over de geldzaken ging. Dat [medeverdachte 2] desondanks het geld van die rekening heeft gehaald, wijst er volgens de rechtbank op dat al vaststond dat [slachtoffer] niet zou ontdekken dat het geld van de rekening was gehaald. Voor die conclusie vindt de rechtbank ook van belang dat [medeverdachte 1] op 24 maart 2020 in een WhatsAppbericht schreef dat hij nog maar twee dagen had en dat er op de 26e een ‘lockdown’ was. De rechtbank gaat ervan uit – gelet op de kennelijke context van dit gesprek – dat met ‘die ding’ een wapen wordt bedoeld.
Dit alles, in combinatie met de conclusies van de rechtbank over de geluidsopnames, maakt dat de rechtbank ervan overtuigd is dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] beiden op zoek waren naar een vuurwapen waarmee [slachtoffer] op 26 maart 2020 gedood zou worden.
Gedrag [medeverdachte 1] rondom schietpartij
Achter de bedrijfswagen die [slachtoffer] voor zijn werk gebruikte zijn zeven hulzen gevonden. [medeverdachte 1] heeft zelf ook verklaard dat hij op een plek is gaan staan waar [slachtoffer] hem niet kon zien. Daaruit leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] zich verdekt heeft opgesteld. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 1] en de camerabeelden van [instelling] dat [medeverdachte 1] midden in de nacht naar [woonplaats] is vertrokken. Dat betekent dat [medeverdachte 1] al een behoorlijke tijd klaarstond toen [slachtoffer] uiteindelijk naar zijn bedrijfswagen toeliep. Deze omstandigheden vindt de rechtbank niet passen bij het scenario dat [medeverdachte 1] slechts een gesprek met [slachtoffer] aan wilde gaan en wijzen er naar het oordeel van de rechtbank eerder op dat [medeverdachte 1] met het voornemen om [slachtoffer] te doden naar [woonplaats] is gereden en [slachtoffer] heeft opgewacht.
Zelfverdediging?
De rechtbank oordeelt daarnaast dat niet aannemelijk is geworden dat [medeverdachte 1] zich moest verdedigen tegenover [slachtoffer] . Daarbij betrekt de rechtbank ook dat de schootrichtingen, waaruit de rechtbank concludeert dat in ieder geval het dodelijke schot (letsel J) [slachtoffer] vanaf de achter-/zijkant van zijn lichaam heeft geraakt, geen steun bieden aan het scenario dat [slachtoffer] dreigend met een mes recht op [medeverdachte 1] kwam aflopen toen [medeverdachte 1] (onder dreiging van een vuurwapen) een gesprek met [slachtoffer] probeerde te voeren. Verder betrekt de rechtbank daarbij dat [medeverdachte 1] in zijn eerste verklaring niet heeft verklaard over zelfverdediging of een uit de hand gelopen gesprek: [medeverdachte 1] verklaarde dat hij ‘het’ gedaan had omdat hij [medeverdachte 2] en haar gezin wilde beschermen.
Het wissen van de telefoon van [medeverdachte 1] door [medeverdachte 2]
Uit de bewijsstukken volgt dat [medeverdachte 2] de telefoon van [medeverdachte 1] heeft ‘leeggetrokken’. De politie heeft ook gezien dat de telefoon van [medeverdachte 1] op 26 maart 2020 om 07.59 uur qua instellingen voor het eerst in gebruik was. Dat betekent dat [medeverdachte 2] vóór die tijd de telefoon van [medeverdachte 1] terug heeft gezet naar fabrieksinstellingen en de gegevens die op de telefoon stonden daaraf heeft gehaald. Gelet op wat de rechtbank hiervoor al heeft geconcludeerd over het moordplan in combinatie met de datum en het tijdstip van het wissen, één uur na het doodschieten van [slachtoffer] , kan de rechtbank het wissen van de telefoon niet anders begrijpen dan dat er zo snel mogelijk na het schietincident belastende informatie van de telefoon moest worden gehaald.
Conclusie
Al het voorgaande – in het bijzonder ook de wijze waarop de handelingen elkaar hebben opgevolgd – brengt de rechtbank tot de conclusie dat geen sprake was van een poging om een gesprek te voeren met [slachtoffer] , eventueel onder dreiging van een vuurwapen, zoals verdachten hebben verklaard. De rechtbank wordt in die conclusie ook nog gesterkt door het feit dat sprake was van een hoogoplopend conflict tussen [slachtoffer] en [medeverdachte 1] , terwijl ook in de thuissituatie al lange tijd een dreigende situatie bestond. Alle verdachten hadden dus een motief en in zijn eerste verklaring benoemt [medeverdachte 1] dat motief (dat [slachtoffer] [medeverdachte 2] zou mishandelen en verkrachten en ook de andere gezinsleden beschermd moesten worden) ook als reden voor zijn handelen.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat er voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] afspraken zijn gemaakt over het doden van hem en over de rolverdeling tussen de verdachten.
De advocaat van [verdachte] heeft erop gewezen dat bepaalde omstandigheden rondom de schietpartij erop duiden dat er geen plan was om [slachtoffer] te vermoorden. Allereerst heeft hij erop gewezen dat één van de kogels in de woonwagen terecht is gekomen, waar zowel [verdachte] als [medeverdachte 2] zich op dat moment bevonden. De kogel zou [verdachte] – naar eigen zeggen – zelfs bijna geraakt hebben. Volgens de advocaat wijst ook het feit dat [verdachte] erg emotioneel was toen [slachtoffer] net was neergeschoten, wat ook door de agenten die ter plaatse waren is geverbaliseerd, erop dat er geen sprake was van een plan. Tot slot wijzen de OVCgesprekken afkomstig uit de woonwagen van [verdachte] er volgens de advocaat op dat van een plan geen sprake was. De advocaat heeft citaten uit de OVC-gesprekken aangehaald waarin [verdachte] zegt dat zij het [medeverdachte 1] kwalijk neemt dat hij het voor hun woning heeft gedaan en dat zij liever had gehad dat [slachtoffer] in een eerlijk gevecht was overleden.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Dat één van de zeven afgevuurde kogels in de woonwagen terecht is gekomen, betekent niet dat daarmee geen sprake kan zijn van een vooropgezet plan. Ook het feit dat [verdachte] ogenblikkelijk na de dood van haar echtgenoot emotioneel was en de door de advocaat aangehaalde OVC-gesprekken, maken dat oordeel niet anders. Dat [verdachte] emotioneel was toen zij haar partner [slachtoffer] – dood en onder het bloed – aantrof, bevreemdt niet, ook in het scenario dat er wel een moordplan was. Aan de OVC-gesprekken hecht de rechtbank weinig waarde, aangezien uit de uitwerking daarvan blijkt dat [verdachte] op haar hoede was omdat zij er rekening mee hield dat zij werd afgeluisterd. Ook had zij er belang bij geen openheid van zaken te geven aan derden, zowel binnen als buiten haar woonwagen. De genoemde omstandigheden maken het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders, zodat het verweer van de advocaat wordt verworpen.
Voorbedachten rade?
Met het maken van afspraken over het doden van [slachtoffer] en het daartoe aanschaffen van een vuurwapen met munitie staat wat de rechtbank betreft ook vast dat er sprake was van voorbedachten rade, en dus van moord. De rechtbank stelt in dit verband voorop dat uit vaste jurisprudentie volgt dat voor bewezenverklaring van voorbedachten raad voldoende is dat komt vast te staan dat verdachten tijd hadden zich te beraden op het nemen of het genomen besluit, zodat zij de gelegenheid hadden na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarvan is in dit geval evident sprake. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de (mede)verdachte zou hebben gehandeld, is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Rolverdeling – medeplegen?
De rechtbank moet de vraag beantwoorden wat de rol van verdachten is geweest bij het plegen van de moord en of hun rol van voldoende gewicht is geweest om van medeplegen te kunnen spreken.
De rechtbank stelt voorop dat de kwalificatie medeplegen alleen dan gerechtvaardigd is als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Die bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van gedragingen voor, tijdens en/of na het strafbare feit, terwijl niet is uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaan heeft uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal hoe dan ook van voldoende gewicht moeten zijn. De rechter kan daarbij rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
In het hierna volgende zal de rechtbank eerst ingaan op de rol van [medeverdachte 1] , dan op die van [medeverdachte 2] en tot slot op die van [verdachte] . De rechtbank stelt daarbij voorop, zoals hiervoor is overwogen, dat naar haar oordeel vaststaat dat iedere verdachte betrokken is geweest bij het maken van afspraken over de moord.
[medeverdachte 1]
is in de dagen voorafgaand aan de moord op zoek geweest naar een vuurwapen. Hij heeft de avond vóór de moord een vuurwapen opgehaald bij [medeverdachte 2] . In de nacht van 26 maart 2020 is hij naar [woonplaats] gereden, waar hij [slachtoffer] heeft opgewacht. Uiteindelijk heeft hij [slachtoffer] daar doodgeschoten.
[medeverdachte 2]
is ook in de dagen voorafgaand aan de moord op zoek geweest naar een vuurwapen Zij heeft de avond vóór de moord een vuurwapen met munitie gekocht en vervolgens overhandigd aan [medeverdachte 1] . Het geld voor het vuurwapen had ze dezelfde avond gepind. Uit de geluidsopnames blijkt ook dat het plan was dat [medeverdachte 2] of [verdachte] pas de politie zou bellen op het moment dat [medeverdachte 1] al ver weg zou zijn geweest.
[verdachte]
De rol van [verdachte] lijkt op het eerste gezicht het meest beperkt. Uit de geluidsopnames blijkt dat zij in ieder geval betrokken is geweest bij het maken van afspraken over de moord, zoals de plek waar [medeverdachte 1] zijn scooter zou neerzetten, de kant die [medeverdachte 1] op zou rijden en het moment van bellen naar de politie. Daarnaast blijkt uit de bewijsstukken dat [verdachte] op de ochtend van de moord heeft gedaan alsof het een dag als iedere andere was. Zij heeft net als altijd koffie gezet en brood gesmeerd voor [slachtoffer] , terwijl zij wist dat [slachtoffer] vlak daarna zou worden doodgeschoten.
Conclusie
Uit het voorgaande en de daaraan ten grondslag liggende bewijsstukken volgt dat afspraken zijn gemaakt over de uitvoering van de moord en dat daarbij een onderlinge taakverdeling bestond: [medeverdachte 2] heeft het wapen geregeld, [verdachte] heeft ervoor gezorgd dat [slachtoffer] in de vroege ochtend van 26 maart 2020 zonder argwaan naar zijn werk vertrok en [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] buiten de woonwagen doodgeschoten. De rechtbank concludeert daaruit dat ieders rol onmisbaar was – en dus van voldoende gewicht – bij het plegen van de moord. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachten de opzet hadden op het doden van [slachtoffer] . Op grond van de genoemde omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat alle verdachten zodanig nauw en bewust en gericht op het doden van [slachtoffer] met elkaar hebben samengewerkt, dat zij als medepleger verantwoordelijk zijn..

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 26 maart 2020 te [woonplaats] , gemeente Wijk bij Duurstede, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade haar levenspartner [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen meerdere kogels in het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] te schieten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Verdachte wordt vrijgesproken van alles wat meer of anders ten laste is gelegd dan wat hierboven is bewezen. De rechtbank heeft taal- en spelfouten in de tenlastelegging verbeterd. Dat is niet nadelig voor verdachte.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor het door verdachte gepleegde feit bestond. Het door verdachte gepleegde feit is dus strafbaar.
De wet noemt het door verdachte gepleegde feit: medeplegen van moord.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat verdachte een beroep kon doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. Verdachte is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat verdachte samen met anderen het hoogste goed, namelijk het recht op leven, heeft geschonden. Het slachtoffer was haar partner. Bij zijn strafeis houdt de officier van justitie ook rekening met de leeftijd en fysieke gesteldheid van verdachte en het feit dat zij geen relevant strafblad heeft.
De officier van justitie vindt dat aan [verdachte] een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren moet worden opgelegd.
8.2
Het standpunt van de advocaat
De verdediging heeft geen verweer gevoerd over de op te leggen straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder verdachte dat feit heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Hieronder legt de rechtbank uit welke straf zij zal opleggen.
8.3.1
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd
Verdachte heeft samen met haar dochter en de vriend van haar dochter een plan gemaakt om haar partner om het leven te brengen. Nadat haar dochter een wapen had gekocht en overhandigd aan haar vriend, heeft de vriend van haar dochter het slachtoffer op de parkeerplaats van zijn eigen woning doodgeschoten. Verdachte heeft de ochtend van de moord gedaan alsof het een dag als alle andere was, door net als altijd koffie en brood voor haar partner klaar te maken. Daarmee heeft zij de schijn opgehouden dat haar partner net als altijd naar zijn werk zou gaan, terwijl zij wist dat de vriend van haar dochter bij de bedrijfsbus van haar partner klaarstond om hem dood te schieten.
Verdachte heeft hiermee haar partner het meest fundamentele recht ontnomen: het recht op leven. Moord is niet voor niets één van de feiten in het Wetboek van Strafrecht waarop de zwaarst mogelijke straf is gesteld. Verdachte heeft door samen met anderen haar partner te vermoorden de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed en verdriet aangedaan. Ook voor de samenleving is dit een schokkend en zeer ernstig feit. De rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan.
De rechtbank neemt het verdachte ook kwalijk dat zij totaal geen verantwoordelijkheid genomen voor haar daad.
Aan de andere kant heeft de rechtbank wel oog voor de gezinssituatie waarin verdachte verkeerde. Uit het dossier komt een beeld naar voren van een vrouw die niet goed tegen haar partner op kon, omdat hij geweld gebruikte wanneer zij tegen hem in ging. Ook komt het beeld naar voren dat de partner van verdachte de kinderen mishandelde. De dochter van verdachte heeft zelfs verklaard dat hij haar heeft misbruikt. Deze situatie geeft in geen geval het recht om over te gaan tot de daad die verdachte heeft verricht, maar schijnt wel een bepaald licht op de zaak.
Voor de moord die verdachte heeft gepleegd is alleen een vrijheidsbenemende straf van lange duur passend. Dat neemt de rechtbank dan ook als uitgangspunt bij het bepalen van de straf.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
Uit het strafblad (de ‘justitiële documentatie’) van verdachte blijkt dat zij eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Aangezien dat al lang geleden is en een ander soort feit betreft, heeft dat geen invloed op de straf.
Adviezen van deskundigen
Advies van de psycholoog
Verdachte is onderzocht door een psycholoog, drs. M.H. Keppel. Keppel heeft een rapport over verdachte geschreven.
De psycholoog constateert dat verdachte een licht verstandelijke beperking en een conversiestoornis heeft. Een conversiestoornis is een psychische aandoening waarbij iemand lichamelijke klachten ervaart terwijl er geen lichamelijke afwijkingen worden gevonden.
Door de ontkenning van verdachte kan de kans op herhaling van strafbare feiten moeilijk worden ingeschat. De psycholoog schat op basis van risicotaxatie instrumenten in dat de kans op herhaling van gewelddadig gedrag laag tot matig is.
Omdat verdachte ontkent kan de psycholoog niet vaststellen of, en zo ja op welke manier, de problematiek van verdachte van invloed is geweest op het plegen van de moord. Wel stelt de psycholoog vast dat de licht verstandelijke beperking en de conversiestoornis aanwezig waren ten tijde van het plegen van de moord. Volgens de psycholoog is verdachte vanwege haar licht verstandelijke beperking onvoldoende in staat geweest om weerstand te bieden tegen de agressie van haar partner, het slachtoffer, of om haar kinderen daar tegen te beschermen. Zij zat in de relatie in een afhankelijkheidspositie. Ook schrijft de psycholoog dat verdachte vanwege haar licht verstandelijke beperking onvoldoende in staat is om (sociale) situaties adequaat in te schatten en daar naar te handelen. Verdachte is beïnvloedbaar en onvoldoende in staat om de gevolgen van haar handelen te overzien.
Nu de psycholoog heeft vastgesteld dat verdachte ook ten tijde van het plegen van de moord een licht verstandelijke beperking had waardoor zij de gevolgen van haar eigen handelen niet goed kon overzien, vindt de rechtbank het aannemelijk dat de licht verstandelijke beperking ook van invloed is geweest bij het plegen van de moord. Om die reden vindt de rechtbank dat de moord in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Dat betekent dat de rechtbank verdachte niet volledig verantwoordelijk houdt voor het plegen van de moord.
Advies van De Reclassering
Verdachte heeft ook gesprekken gevoerd met C.P.M. Cruijen van Reclassering Nederland. Cruijen heeft een rapport over verdachte geschreven.
Volgens de reclassering is verdachte een kwetsbare vrouw die in grote mate afhankelijk was van haar partner, het slachtoffer. Zij was weinig weerbaar tijdens hun relatie en in beperkte mate in staat om haar kinderen te beschermen.
De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Omdat verdachte ontkent, is niet inzichtelijk geworden of de geconstateerde psychische problematiek van invloed was op het plegen van de moord en ook niet of verdachte behandeling of begeleiding nodig heeft om herhaling van gewelddadig gedrag te voorkomen. Door de afhankelijkheidspositie van verdachte en het wegvallen van haar partner vindt de reclassering het wel belangrijk dat verdachte externe begeleiding krijgt. Op dit moment heeft verdachte in een vrijwillig kader al contact met instanties om haar te begeleiden, waardoor de reclassering het opleggen van verplichte hulp of begeleiding niet nodig vindt. Als verdachte een (lange) gevangenisstraf opgelegd krijgt, kan vóórdat zij vrijkomt nog worden gekeken of dan hulp nodig is.
8.3.3
Conclusie
Zoals eerder opgemerkt past bij het medeplegen van een moord alleen een vrijheidsbenemende sanctie van lange duur. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder de moord heeft plaatsgevonden wel enige aanleiding om de straf te verminderen. Alles afgewogen vindt de rechtbank een gevangenisstraf van twaalf jaar passend en geboden.
De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis ambtshalve opheffen. Verdachte wordt voor een dusdanig ernstig feit veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf van zo’n lange duur, dat het onaanvaardbaar is dat zij in vrijheid het onherroepelijk worden van dit vonnis kan afwachten.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Voorlopige hechtenis
- beveelt de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mrs. J.W.B. Snijders Blok en P.M. Leijten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Verkuijlen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 april 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 26 maart 2020 te [woonplaats] , gemeente Wijk bij Duurstede, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade (haar echtgenoot/levenspartner) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen één of meerdere kogels in het hoofd althans het lichaam van die [slachtoffer] te schieten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(art. 287 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of één of meer mededader(s) op of omstreeks 26 maart 2020 te [woonplaats] , gemeente Wijk bij Duurstede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben die [medeverdachte 1] en/of (een) ander(en) met dat opzet, met een vuurwapen één of meerdere kogels in het hoofd althans het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 26 maart 2020 te [woonplaats] , gemeente Wijk bij Duurstede in elk geval Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door (onder meer)
- een hoeveelheid geld ter beschikking te stellen aan die [medeverdachte 1] voor het aanschaffen van dat vuurwapen en/of
- samen met die [medeverdachte 1] afspraken te maken over het tijdstip en/of de handelwijze (ten tijde) en/of de locatie van bovengenoemd misdrijf;
(art. 287 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. De processen-verbaal in deze zaak zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer PL0900-2020089271 dat werd gesloten op 16 februari 2021, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 1930. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 21-23 en proces-verbaal van bevindingen, p. 25-27.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 335.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 1237.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 42.
6.Proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict en lijkschouw, p. 1283-1290.
7.Een geschrift, te weten: een pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood door het Nederlands Forensisch Instituut van 7 april 2020, p. 909-923.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 128-129.
9.Proces-verbaal van voorgeleiding i.v.m. aanhouding, p. 13.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 128-129.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 114.
12.Proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming, p. 187-188.
13.Proces-verbaal van relaas, p. 539, en proces-verbaal van bevindingen, p. 544-545.
14.Uitwerking tapgesprek van 7 april 2020, 13:33 uur, taplijn TA007, gevoegd aan het dossier op 25 februari 2021
15.Een geschrift, te weten: een tapgesprek van 7 april 2020 tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 231-233.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 236.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 250.
19.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een screenshot van een Facebook-Messenger gesprek, als bijlage gehecht bij proces-verbaal van verhoor getuige, p. 257.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 695-697.
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 1254-1255.
22.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] , p. 709.
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. 270-273.
24.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 1253.
25.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 1256.
26.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 1242-1243.
27.Proces-verbaal van bevindingen, p. 604-606.
28.Proces-verbaal van bevindingen, p. 458-466 en proces-verbaal van bevindingen, p. 467-470.
29.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , p. 471-475.
30.Proces-verbaal van bevindingen, p. 468.
31.Proces-verbaal van bevindingen, 459.
32.Proces-verbaal van bevindingen, 460.
33.Proces-verbaal van bevindingen, 462.
34.Proces-verbaal van bevindingen, 464.
35.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , p. 849.
36.Proces-verbaal van bevindingen, p. 353-356.