ECLI:NL:RBMNE:2021:1425

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
UTR 20/3552
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot naturalisatie wegens gevaar voor openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot naturalisatie van eiser, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er ernstige vermoedens bestonden dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormde, aangezien hij korter dan vijf jaar voor zijn verzoek tot naturalisatie onherroepelijk was veroordeeld tot een taakstraf wegens hennepteelt. Eiser had in zijn bezwaar aangevoerd dat zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder psychische problemen en een laag intelligentieniveau, bijzonder genoeg waren om van het beleid af te wijken. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheden niet als bijzonder konden worden aangemerkt, omdat ze al in de strafrechtelijke procedure waren meegenomen. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had afgewezen en dat het beroep ongegrond was. Eiser had ook aangevoerd dat hij niet was gehoord in de bezwaarfase, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet nodig was, omdat de gronden van het bezwaar niet tot een ander besluit konden leiden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3552
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. ter Riet).

Procesverloop

In het besluit van 20 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om hem tot Nederlander te naturaliseren op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) afgewezen.
In het besluit van 3 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2021 via een Skype-beeldverbinding. Eiser was niet in persoon aanwezig. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.

Het bestreden besluit

2. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat er ernstige vermoedens zijn dat eiser gevaar oplevert voor de openbare orde. Uit informatie van de Justitiële Documentatiedienst blijkt dat aan eiser korter dan vijf jaar voorafgaand aan het verzoek tot naturalisatie een onherroepelijke taakstraf is opgelegd wegens het plegen van een misdrijf. De persoonlijke omstandigheden die eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht, vindt verweerder niet bijzonder genoeg om van het beleid op dit punt opgenomen in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap (de Handleiding) af te wijken.
Het standpunt van eiser
3. Eiser voert aan dat hij geen gevaar vormt voor de openbare orde en dat zijn situatie dermate bijzonder is dat op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Handleiding paragraaf 6 onder 9-1-a moet worden afgeweken van het beleid in de Handleiding. Eiser verwijst naar een rapport van Argonaut van 21 november 2019 waaruit blijkt dat hij kampt met psychische problematiek en dat hij een zeer laag intelligentieniveau heeft. Andere personen hebben misbruik gemaakt van zijn medische gesteldheid en hebben een hennepplantage in eisers huis opgezet. Eiser is alleen strafrechtelijk veroordeeld omdat het huurcontract op zijn naam stond. Eiser geeft ook aan dat hij verder nooit in aanraking is geweest met justitie en dat hij een groot belang heeft bij het verkrijgen van het Nederlanderschap, omdat hij staatloos is.
Het oordeel van de rechtbank
4. Op grond van artikel 9, eerste lid, onder a, van de RWN wordt een verzoek om naturalisatie afgewezen wanneer sprake is van ernstige vermoedens dat verzoeker een gevaar oplevert voor de openbare orde.
5. Op grond van onderdeel 9-1-a, paragrafen 1 en 5, van de Handleiding is sprake van ernstige vermoedens dat iemand een gevaar oplevert voor de openbare orde, wanneer diegene korter dan vijf jaar voorafgaand aan het verzoek tot naturalisatie onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf, dan wel de opgelegde sanctie korter dan vijf jaar geleden ten uitvoer is gelegd.
6. Niet in geschil is dat eiser op 21 september 2017 door het Gerechtshof Arnhem onherroepelijk is veroordeeld tot 120 uren taakstraf voor hennepteelt, gepleegd in de periode van 22 april 2016 tot en met 24 juni 2016. Ook is niet in geschil dat deze veroordeling en de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf vallen in de periode van de rehabilitatietermijn van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek tot naturalisatie, zodat uit onderdeel 9-1-a, paragrafen 1 en 5 van de Handleiding volgt dat het verzoek tot naturalisatie in dat geval moet worden geweigerd. Dat de hardheidsclausule van artikel 10 van de RWN niet van toepassing is, is evenmin in geschil.
7. In geschil is of eiser bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die ertoe leiden dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb en de Handleiding paragraaf 6 onder 9-1-a had moeten afwijken van het gestelde in paragrafen 1 en 5 onder 9-1-a, van de Handleiding.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] (ABRvS) volgt dat persoonlijke omstandigheden die door de strafrechter bij de veroordeling zijn betrokken, niet kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de naturalisatieprocedure. Door de gemachtigde van eiser is ter zitting onderkend dat de aangevoerde persoonlijke omstandigheden zijn meegenomen in de strafrechtelijke procedure. Verweerder heeft zich ook terecht op het standpunt gesteld dat uit de rechtspraak van de ABRvS volgt dat de door eiser gestelde omstandigheid dat hij – naast de hierboven genoemde strafrechtelijke veroordeling – nooit in aanraking is geweest met justitie, evenmin een bijzondere omstandigheid is. [2] Bovendien is deze stelling naar het oordeel van de rechtbank niet juist. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat eiser op 3 april 2012 onherroepelijk is veroordeeld voor diefstal. Het feit dat de gemachtigde van eiser ter zitting heeft toegelicht dat de nadruk moet liggen op het gedrag van eiser, omdat dit raakt aan de openbare orde, maakt het voorgaande niet anders. Dit schuift deze rechtspraak van de ABRvS naar het oordeel van de rechtbank niet terzijde. Tot slot geldt dat ook het feit dat eiser staatloos is en daarom een groot belang heeft bij het verkrijgen van het Nederlanderschap, geen bijzondere omstandigheid is die ertoe leidt dat verweerder had moeten afwijken van de Handleiding. De beroepsgrond slaagt niet.
De hoorplicht
9. Eiser voert verder aan dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase.
10. Een bestuursorgaan kan met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Aangezien eiser in bezwaar ter onderbouwing van zijn beroep op artikel 4:84 van de Awb en de Handleiding paragraaf 6 onder 9-1-a dezelfde omstandigheden heeft aangevoerd als genoemd in het voorgaande, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat aan deze maatstaf is voldaan. Deze omstandigheden gelden gezien de rechtspraak van de ABRvS niet als bijzondere omstandigheden. Verweerder heeft dan ook van het horen van eiser kunnen afzien. De beroepsgrond slaagt niet.
Slotsom
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. E. de Jong, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2021.
De rechter is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 8 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:21.
2.Zie eveneens de uitspraak van de ABRvS van 8 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:21.