I Aanvaardbaar niveau van geurhinder
Wat is het toetsingskader voor een aanvaardbaar niveau van geurhinder?
4. De rechtbank stelt vast dat het bedrijf van vergunninghoudster een inrichting type C als bedoeld in het Activiteitenbesluit Milieubeheer (Activiteitenbesluit) is. Bij de productie van de organische meststoffen en bodemverbeteringsproducten vinden emissies naar de lucht plaats. Daarbij moet geurhinder bij geurgevoelige objecten – zoals de woning van eiser –worden voorkomen, dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau worden beperkt.
5. Het college heeft beoordelingsruimte bij het vaststellen van een aanvaardbaar niveau van geurhinder. Daarbij moet het college ten minste rekening houden met de volgende aspecten:
de bestaande toetsingskaders, waaronder lokaal geurbeleid;
de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten;
de aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt bij de betreffende inrichting;
e historie van de betreffende inrichting en het klachtenpatroon met betrekking geurhinder;
de bestaande en verwachte geurhinder van de betreffende inrichting, en
de kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels in de inrichting.
6. De rechtbank zal in deze uitspraak beoordelen of de wijze waarop het college van zijn beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt rechtmatig is. Dit betekent dat de rechtbank dus geen uitspraak doet over welk beschermingsniveau het meest gewenst is.
Heeft het college op rechtmatige wijze gebruik gemaakt van zijn beoordelingsruimte bij het vaststellen van een aanvaardbaar niveau van geurhinder?
7. Het college heeft de vergunde situatie gebaseerd op de bevindingen in het geurrapport ‘Geuronderzoek [bedrijf] ivm vergroting van jaarlijkse verwerkingscapaciteit’ van [adviesbureau 1] van mei 2018 (het geurrapport). [adviesbureau 1] heeft onderzoek gedaan naar de geuremissie van het bedrijf van vergunninghoudster in de aangevraagde situatie. Na metingen is de hedonische waarde als volgt bepaald: H = 0,5: 1 ouE/m3, H = -1: 1,9 ouE/m3 en
H = -2: 6,4 ouE/m3. Voor de toetsing van de aanvraag voor de omgevingsvergunning zijn de geurconcentraties waarbij de hedonische waarden H = 0,5, H = -1 en H = -2 optreden als 98-percentielwaarde, als respectievelijk streef-, richt- en grenswaarde gebruikt. Uit het geurrapport blijkt dat er zich binnen de contour van de richtwaarde (H = -1) geen woningen of andere geurgevoelige objecten bevinden. Daarmee voldoet de geurbelasting van het bedrijf van vergunninghoudster volgens het college aan een aanvaardbaar niveau van geurhinder. De rechtbank is van oordeel dat het college in de omgevingsvergunning onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de gebruikte richtwaarde is genomen als aanvaardbaar niveau van geurhinder. Op de zitting heeft het college toegelicht dat het college het geurrapport ter toetsing heeft voorgelegd aan een geurdeskundige van [adviesbureau 2] B.V. en dat die deskundige in zijn notitie van
19 februari 2019 aangeeft dat in het geurrapport een gangbare benadering is gehanteerd en dat wordt voldaan aan de richtwaarde. Daarnaast is uit het geuronderzoek vast komen te staan dat de geurcontour onder de oude omgevingsvergunning voor eiser nadeliger was en dat met de nu verleende omgevingsvergunning deze contour verder weg is gelegen van de woning van eiser. De heer [D] heeft op de zitting toegelicht dat dit mede komt door de hogere schoorsteen van 35 meter waardoor het emissiepunt hoger ligt. Met deze toelichting op zitting is alsnog voldoende gemotiveerd waarom de gebruikte richtwaarde is genomen als aanvaardbaar niveau van geurhinder.
8. De door eiser overgelegde Memo van [adviesbureau 3] van 27 mei 2020 is geen aanleiding voor de rechtbank om te oordelen dat het geurrapport waarop het college zijn besluitvorming heeft gebaseerd onzorgvuldig tot stand is gekomen of onjuist is. De opmerkingen die de geurdeskundige in deze memo heeft gemaakt over het geurrapport zijn door [adviesbureau 1] in een reactie van 22 september 2020 gemotiveerd weerlegd. Eiser heeft hier vervolgens niets meer tegenovergesteld, behalve zijn eigen waarneming. Daarmee heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de geurbelasting hoger is dan in het geuronderzoek is vastgesteld en dat het bedrijf van vergunninghoudster in de met de omgevingsvergunning vergunde situatie niet kan voldoen aan de richtwaarde.
9. Eiser heeft er nog op gewezen dat andere gemeenten dan wel provincies geurbeleid hebben ontwikkeld. Partijen zijn het er over eens en de rechtbank stelt ook vast dat het college en de provincie Utrecht geen lokaal geurbeleid hebben vastgesteld. De rechtbank stelt voorop dat het college niet verplicht is om geurbeleid vast te stellen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat, omdat het college geen geurbeleid heeft vastgesteld, de door het college toepaste norm willekeurig gekozen zou zijn. Zoals opgenomen onder 5 heeft het college bij het vaststellen van een aanvaardbaar geurhinderniveau beoordelingsruimte. Dat bestuursorganen van andere gemeenten en provincies een lokaal geurbeleid hebben vastgesteld heeft geen gevolgen voor de beoordelingsruimte van het college en brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat de in de omgevingsvergunning door het college op basis van het geurrapport gehanteerde waardes kennelijk onredelijk moeten worden geacht.
10. Eiser voert ook aan dat binnen het bedrijf van vergunninghoudster met de geurreducerende gaswasser niet de best beschikbare techniek (BBT) wordt toegepast. Door in de schoorsteen een ventilator te plaatsen zou de uitstoot hoger worden uitgestoten waardoor de stankoverlast volgens hem verminderd zou worden. Door eiser is verder niet onderbouwd dat een dergelijke ventilator als de BBT moet worden beschouwd. Op de zitting heeft de heer [D] namens vergunninghoudster toegelicht dat een ventilator gevoelsmatig misschien een oplossing is, maar in de modellen niet tot een verbetering leidt. Bovendien wordt het verdunnen van geurstromen niet acceptabel geacht. Andere bedrijven in deze sector passen dezelfde techniek toe als vergunninghoudster. Vergunninghoudster heeft een uitgebreid onderzoek gewijd aan hoe de gaswasser verder verbeterd zou kunnen worden. De uitkomsten daarvan worden met de omgevingsvergunning toegepast. Er zijn volgens de heer [D] geen andere kostentechnisch haalbare technieken die tot verdere verbetering zouden kunnen leiden. In het licht van deze toelichting heeft eiser niet onderbouwd dat binnen het bedrijf van vergunninghoudster met de geurreducerende gaswasser niet de best beschikbare techniek (BBT) wordt toegepast.
11. Eiser voert verder aan dat hij regelmatig klachten indient bij het college op de momenten dat hij geurhinder ondervindt van het bedrijf van vergunninghoudster. Volgens hem heeft het college bij het vaststellen van het aanvaardbaar niveau van geurhinder onvoldoende rekening gehouden met het klachtenpatroon. De rechtbank stelt vast dat uit de omgevingsvergunning niet blijkt dat het college bij het vaststellen van het aanvaardbare geurhinderniveau overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.7a, derde lid, van het Activiteitenbesluit rekening heeft gehouden met de historie van het bedrijf van vergunninghoudster en het klachtenpatroon met betrekking tot geurhinder. In het verweerschrift en op de zitting heeft het college toegelicht dat alle klachten die over geurhinder worden ingediend worden geregistreerd. In de periode van 15 augustus 2012 tot en met 2016 zijn er over het bedrijf van vergunninghoudster totaal 41 klachten geregistreerd, waarvan 32 klachten valide zijn bevonden. Het feit dat er geur is waargenomen betekent volgens het college nog niet dat sprake is van een overtreding. Het klachtenpatroon is voor het college geen reden om te concluderen dat de geurhinder het aanvaardbaar hinderniveau overschrijdt. Daarbij neemt het college in aanmerking dat een groot deel van de klachten afkomstig is van eiser. Ook bij een eerder handhavingsverzoek van eiser is niet gebleken van een onaanvaardbaar geurhinderniveau. De Omgevingsdienst Regio Arnhem heeft voor het college op 4 maart 2020 een geuronderzoek uitgevoerd om vast te stellen of sprake is van een onaanvaardbaar geurhinderniveau rondom het bedrijf van vergunninghoudster. Tenslotte blijkt uit het rapport ‘Emissiemetingen bij [bedrijf] B.V.’ van 14 april 2020 dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar geurhinderniveau. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college hiermee alsnog voldoende gemotiveerd dat hij bij zijn besluitvorming rekening heeft gehouden met de historie van het bedrijf van vergunninghoudster en het klachtenpatroon met betrekking tot geurhinder.
12. Met de op de zitting en in het verweerschrift gegeven toelichtingen heeft het college naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat bij het vaststellen van het aanvaardbaar geurhinderniveau voldoende rekening is gehouden met de aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt bij het bedrijf van vergunninghoudster. In het geurrapport dat aan de motivering van de omgevingsvergunning ten grondslag ligt is de bestaande en verwachte geurhinder in kaart gebracht en is aangetoond dat binnen de contour van de richtwaarde geen woningen of andere geurgevoelige objecten aanwezig zijn. Ook heeft het college rekening gehouden met de kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels in het bedrijf.
13. De conclusie van het voorgaande is dat de wijze waarop het college gebruik heeft gemaakt van zijn beoordelingsruimte bij het vaststellen van een aanvaardbaar geurhinderniveau rechtmatig is. De omgevingsvergunning is, gelet op artikel 2.7a, derde lid, van het Activiteitenbesluit, op een tweetal punten echter onvoldoende gemotiveerd, namelijk op het punt van de gebruikte richtwaarde als aanvaardbaar niveau van geurhinder (overweging 7) en op het punt van de historie van het bedrijf van vergunninghoudster en het klachtenpatroon met betrekking tot geurhinder (overweging 11). Daarom is de omgevingsvergunning in strijd met artikel 3:46 van de Awb en is het beroep van eiser gegrond.
14. Met het verweerschrift en de toelichting op zitting heeft het college naar het oordeel van de rechtbank alsnog voldoende gemotiveerd waarom de gebruikte richtwaarde is genomen als aanvaardbaar niveau van geurhinder en dat hij bij het bepalen van het aanvaardbaar geurhinderniveau wel degelijk rekening heeft gehouden met de historie en het klachtenpatroon met betrekking tot geurhinder van het bedrijf van vergunninghoudster. De motiveringsgebreken aan de omgevingsvergunning zijn hiermee hersteld.
15. De rechtbank zal vervolgens ingaan op de vraag of de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.