ECLI:NL:RBMNE:2021:1412

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
519504 HA RK 21-71
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet ontvankelijk na eindbeslissing

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 april 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de wrakingskamer. Verzoeker had op 26 maart 2021 een wrakingsverzoek ingediend tegen de leden van de wrakingskamer, nadat deze op 24 maart 2021 een einduitspraak had gedaan in de tweede wrakingsprocedure. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat het verzoek te laat was ingediend, namelijk na de eindbeslissing. De wrakingskamer benadrukte dat het doel van een wrakingsverzoek is om rechters te wraken voordat zij een einduitspraak doen, zodat de indruk van vooringenomenheid kan worden weggenomen. Aangezien de einduitspraak al was gedaan, kon het verzoek niet meer worden behandeld. Verzoeker had ook een nadere onderbouwing ingediend, maar deze was eveneens te laat. De wrakingskamer besloot dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de aanstaande zaken niet in behandeling zal worden genomen, om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 519504 HA RK 21-71
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 6 april 2021
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
de heer [verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).
Hierbij is belanghebbende:
de heer [A](curator).

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 26 maart 2021 een verzoek tot wraking ingediend in de zaak met zaaknummer 518890 HA RK 21-65 (hierna: de tweede wrakingsprocedure). Het verzoek tot wraking is gericht tegen de leden van de wrakingskamer (hierna: de tweede wrakingskamer) te weten mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, en mr. J.G. Nicholson en mr. A.M. Crouwel als leden van de tweede wrakingskamer.
1.2.
De tweede wrakingskamer behandelde het door verzoeker op 12 maart 2021 gedane verzoek tot wraking van mr. R.A. Steenbergen in de procedure met zaaknummer C16/15/752 F (hierna: de hoofdzaak).
1.3.
De wrakingskamer heeft gelet het onderstaande afgezien van een mondelinge behandeling.

2.De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

2.1.
Uitgangspunt is dat een wrakingsverzoek op een zitting wordt behandeld. Wanneer een verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wraking, kan van dit uitgangspunt worden afgeweken in de gevallen die zijn genoemd in onderdeel 9.1 a t/m i van het wrakingsprotocol van deze rechtbank. Met ingang van 1 april 2021 is deze bepaling door hernummering vastgelegd in artikel 4 lid 2 van het nieuwe wrakingsprotocol.
2.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek, en overweegt daartoe het volgende.
2.3.
Op woensdag 24 maart 2021 heeft de tweede wrakingskamer uitspraak gedaan. Dit betrof een einduitspraak, zodat de wrakingsprocedure voor de tweede wrakingskamer met die uitspraak is geëindigd. Pas daarna, op vrijdag 26 maart 2021, heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek ingediend. Dat was na het tijdstip waarop in de tweede wrakingsprocedure einduitspraak is gedaan. Dit is op grond van artikel 9.1 sub c van het wrakingsprotocol (na hernummering: artikel 4 lid 2 sub d) een grond om verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren. De ratio achter deze bepaling is als volgt. Het instrument van wraking is iedere partij gegeven en dient ertoe te bewerkstelligen dat de rechters, in het geval een partij kennelijk de indruk heeft dat de rechters vooringenomen zijn ten aanzien van hem of van zijn zaak, door wraking geen bemoeienis meer met de zaak zullen hebben. Dat doel kan niet meer worden bereikt als de rechters een einduitspraak hebben gedaan, omdat de behandeling van de zaak daarmee is geëindigd.
2.4.
Op 30 maart 2021 heeft verzoeker een nadere onderbouwing van zijn wrakingsverzoek ingediend. Ook dit verzoek is ingediend nadat de wrakingskamer de zaak heeft afgesloten met een einduitspraak en daardoor is deze nadere onderbouwing eveneens te laat ingediend.
2.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het wrakingsverzoek.
2.6.
In zijn nadere motivering van het wrakingsverzoek heeft verzoeker – voor zover relevant – nog het volgende aangevoerd. Het is onjuist dat een wrakingsverzoek moet worden ingediend voordat de rechter einduitspraak heeft gedaan. In de eerste wrakingsprocedure die verzoeker in de hoofdzaak heeft gevoerd (hierna: de eerste wrakingsprocedure), en waarop is beslist op 8 januari 2021 (zaaknummer 513862 / HA RK 20-308), was verzoeker ook te laat met het indienen van het wrakingsverzoek. Toen is van deze regel afgeweken. Hierdoor is een precedent geschapen waarop verzoeker zich dan ook beroept. Verzoeker is niet verwittigd van een zitting waardoor er voor hem geen mogelijkheid was verweer te voeren of de wrakingskamer te wraken. Verzoeker heeft meerdere keren gewezen op zijn broze gezondheid. Hierover heeft verzoeker vorige keren medische informatie verstrekt. Toen heeft de wrakingskamer met deze omstandigheid rekening gehouden en zijn verzoek in behandeling genomen. Dat moet ook in deze procedure gebeuren.
2.7.
Het toetsingskader in de eerste wrakingsprocedure was een ander dan in de tweede wrakingsprocedure. In de eerste wrakingsprocedure had de rechter in de hoofdzaak nog geen eindbeslissing gegeven. De toets die in die eerste wrakingsprocedure onder meer voorlag zag op de vraag of verzoeker zijn wrakingsverzoek onverwijld genoeg had ingediend nadat hij bekend geworden was met de feiten en omstandigheden die voor hem aanleiding vormden om een wrakingsverzoek in te dienen. De rechter had op dat moment nog bemoeienis met de zaak van verzoeker. Dit betreft een andere situatie en kan daarom voor het nu voorliggende (derde) wrakingsverzoek niet leiden tot een ander oordeel.
2.8.
Gelet op de kennelijke niet-ontvankelijkheid van verzoeker kan, overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 9.1 sub c (na hernummering: artikel 4 lid 2 sub d) van het wrakingsprotocol van deze rechtbank, een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek achterwege blijven.
2.9.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 39 lid 4 Rv en te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet meer in behandeling wordt genomen. De reden hiervoor is dat het voldoende aannemelijk is dat verzoeker mogelijk opnieuw wrakingsverzoeken in zal dienen in de drie zaken, zoals verzoeker bij zijn tweede wrakingsverzoek heeft benoemd. In het belang van de voortgang van de procedures met zaaknummers C/16/15/752 F, C/16/15/751 F en C/16/15/753 F moet voorkomen worden dat verzoeker door een hernieuwd wrakingsverzoek misbruik maakt van het wrakingsmiddel. Een volgend wrakingsverzoek van verzoeker, betrekking hebbend op de procedures met de hierboven genoemde zaaknummers, zal dan ook niet in behandeling worden genomen.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
3.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
3.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, belanghebbende, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het team waarin belanghebbende werkzaam is en de president van deze rechtbank;
3.3.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaken met het zaaknummer C16/15/752 F, het zaaknummer C/16/15/751 F, en het zaaknummer C/16/15/753 F niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. R.M. Berendsen en mr. D.J. van Maanen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. I.SJ. Goeman-Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2021.
de griffier wegens ontstentenis van de voorzitter wordt deze beslissing getekend door de oudste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.