ECLI:NL:RBMNE:2021:1410

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
UTR 20/4061
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor wijziging van de voorgevel en inrichting ten behoeve van woonfunctie in Huizen

In deze zaak gaat het om de aanvraag en de daaropvolgende weigering van een omgevingsvergunning voor het pand aan de Kerkstraat 29 in Huizen. Eiser, die het pand in oktober 2019 heeft gekocht, heeft op 24 februari 2020 een aanvraag ingediend om de voorgevel te wijzigen en de inrichting te veranderen ten behoeve van een woonfunctie op de begane grond. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders (B&W) tijdig op de aanvraag heeft beslist, waardoor er geen vergunning van rechtswege is ontstaan. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid de aanvraag heeft kunnen weigeren, omdat het belang van het behoud van de functie met bedrijfsdoeleinden en dienstverlening zwaarder weegt dan de wens van eiser om het pand als woning te gebruiken.

De rechtbank stelt vast dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is en dat de beslistermijn voor het college acht weken bedraagt. Deze termijn werd opgeschort omdat eiser zijn aanvraag moest aanvullen. De rechtbank oordeelt dat het college terecht om een aanvulling heeft gevraagd, omdat het aanvankelijk onduidelijk was of de aanvraag ook betrekking had op het gebruik van het pand in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank concludeert dat de beslistermijn pas op 14 mei 2020 afliep, en dat het college op 1 mei 2020 tijdig heeft beslist.

De rechtbank oordeelt verder dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren, omdat het pand is bestemd voor bedrijfsdoeleinden en dienstverlening. De rechtbank wijst erop dat verweerder beleidsruimte heeft bij het afwegen van belangen en dat hij in dit geval terecht prioriteit heeft gegeven aan het behoud van de bestemming ‘Centrum-1’. Eiser kan niet aantonen dat er toezeggingen zijn gedaan door verweerder die een andere uitkomst rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4061

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: R. van Proosdij)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, verweerder

(gemachtigden: T.M.H. van Zundert en S.A. Pijnappel-Troost).

Inleiding

1.1
Deze zaak gaat over de aanvraag en de weigering van een omgevingsvergunning voor het pand op het perceel [adres] in [woonplaats] . Eiser heeft dit pand in oktober 2019 gekocht en heeft de wens op het pand in zijn geheel als woning te gaan gebruiken. Eiser heeft daarom op 24 februari 2020 een aanvraag om een omgevingsvergunning gedaan voor het wijzigen van de voorgevel en het veranderen/verbouwen van de inrichting op de begane grond. Eiser heeft zijn aanvraag op 11 maart 2020 en op 1 april 2020 aangevuld.
1.2
In het besluit van 1 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het wijzigen van de voorgevel en het veranderen van de inrichting ten behoeve van een woonfunctie op de begane grond van het pand op het perceel [adres] in [woonplaats] afgewezen.
1.3
In het besluit van 15 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.4
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op de zitting van 23 februari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Het geschil

2. Eiser betoogt in de eerste plaats dat er sprake is van een van rechtswege ontstane omgevingsvergunning, omdat het college niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag. In de tweede plaats betoogt eiser dat verweerder de omgevingsvergunning in redelijkheid niet had mogen weigeren. De rechtbank zal deze twee punten hierna na elkaar beoordelen aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

Is er een omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan?
3. Eiser voert aan dat er een omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan, omdat verweerder niet binnen de beslistermijn op de aanvraag heeft beslist. Volgens eiser was bij de aanvraag van 24 februari 2020, of in elk geval bij de aanvulling van de aanvraag op 11 maart 2020 duidelijk dat de begane grond van het pand (ook) zou worden gebruikt om te wonen. Het had voor verweerder vanaf dat moment duidelijk moeten zijn dat de aanvraag niet alleen ging om de activiteit ‘bouwen’, maar ook over ‘strijdig gebruik’. De beslistermijn liep volgens eiser tot 29 april 2020. Verweerder had daarom op 1 mei 2020 niet meer op de aanvraag mogen beslissen, maar had in plaats daarvan de van rechtswege ontstane omgevingsvergunning moeten bekendmaken. Verweerder vindt dat er wel tijdig op de aanvraag is beslist. Op 3 maart 2020 heeft verweerder namelijk aan eiser gevraagd om de aanvraag van 24 februari 2020 aan te vullen, omdat onduidelijk was of de omgevingsvergunning alleen zag op de activiteit ‘bouwen’, of ook op het gebruik van het pand in strijd met het ter plaatste geldende bestemmingsplan. Met de aanvulling van 1 april 2020 werd dit pas duidelijk, aldus verweerder. De beslistermijn is daarom van 4 maart 2020 tot en met 1 april 2020 opgeschort geweest, waardoor verweerder op 1 mei 2020 nog tijdig op de aanvraag mocht beslissen.
4. De rechtbank stelt vast, en tussen partijen is ook niet in geschil, dat op deze aanvraag om een omgevingsvergunning de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is. De beslistermijn voor verweerder is in dat geval acht weken. [1] De beslistermijn wordt opgeschort gedurende de termijn die er nodig is om de aanvraag aan te vullen. [2]
5.1
De rechtbank oordeelt dat er geen omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan, omdat verweerder tijdig op de aanvraag heeft beslist. De rechtbank overweegt hiertoe dat verweerder in redelijkheid om een aanvulling van de aanvraag heeft kunnen vragen, en ook in redelijkheid heeft kunnen stellen dat pas met de aanvulling van 1 april 2020 voldoende duidelijk werd op welke activiteiten de aanvraag precies zag. De rechtbank legt dat hierna uit.
5.2
Van belang is dat het volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) aan het bestuursorgaan is om te beoordelen of er voldoende informatie beschikbaar is om op de aanvraag te kunnen beslissen. [3] Dit betekent dat de toets door de rechtbank zich beperkt tot de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een aanvulling van de aanvraag nodig was om een besluit te kunnen nemen. Verweerder heeft hierover toegelicht dat er met eiser al verschillende voorgesprekken plaats hadden gevonden voordat de aanvraag door eiser is ingediend. Tijdens die voorgesprekken is aangegeven dat verweerder niet wil meewerken aan een bestemmingswijziging van het pand [adres] . Eiser was hiervan dus op de hoogte. Verweerder heeft verder toegelicht dat de aanvraag is beoordeeld zoals deze is voorgelegd. Uit de aanvraag van eiser blijkt dat deze alleen zag op de activiteit bouwen, en niet (ook) op de activiteit strijdig gebruik. Verweerder is er daarom vanuit gegaan dat de ingetekende woonfunctie op de bouwtekeningen op een fout berustte. Verweerder veronderstelde dat deze fout ook nog aanwezig was in de nieuw aangeleverde tekeningen van eiser op 11 maart 2020. Verweerder heeft daarom nogmaals aan eiser gevraagd om de aanvraag aan te passen/vullen. Met de e-mail van 1 april 2020 werd het uiteindelijk duidelijk voor verweerder dat de aanvraag ook zag op strijdig gebruik, namelijk het gebruik van de begane grond als woonfunctie.
5.3
De rechtbank kan deze toelichting van verweerder volgen. De rechtbank oordeelt daarbij dat verweerder terecht de aanvraag heeft beoordeeld zoals deze voorlag, en dat uit deze aanvraag blijkt dat alleen vergunning voor de activiteit bouwen wordt aangevraagd. Dat sloot ook aan bij de uitkomst van het uitvoerige vooroverleg tussen de aanvrager en verweerder. In het licht hiervan heeft verweerder de bijbehorende tekening redelijkerwijs als een fout of vergissing kunnen zien en om een nadere toelichting/aanvulling op de aanvraag kunnen vragen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook in redelijkheid kunnen stellen dat het hem pas met de e-mail van 1 april 2020 duidelijk werd dat de aanvraag van eiser ook zag op afwijken van het bestemmingsplan.
5.4
Het voorgaande betekent dat de beslistermijn voor verweerder tussen 4 maart 2020 en 1 april 2020 opgeschort is geweest. Dat is immers de termijn geweest die eiser heeft gebruikt om zijn aanvraag aan te vullen. De beslistermijn liep daarmee tot 14 mei 2020. Met het primaire besluit van 1 mei 2020 is er dan ook tijdig door verweerder op eisers aanvraag beslist. Er is geen omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder de omgevingsvergunning in redelijkheid mogen weigeren?
Het bestreden besluit en het beoordelingskader
6. Verweerder heeft de omgevingsvergunning geweigerd, omdat hij geen gebruik heeft willen maken van zijn bevoegdheid om van het ter plaatste geldende bestemmingsplan af te wijken door gebruik te maken van de zogenoemde Kruimelregeling. [4] De bestemming van het pand is momenteel ‘Centrum-1’ en volgens het bestemmingsplan ‘Hoofdwinkelcentrum’ mag er in dat geval op de begane grond niet worden gewoond. [5] Verweerder wil wonen op de begane grond niet toelaten, omdat het pand dicht tegen het centrumgebied, en in een belangrijke aanloopstraat richting het kernwinkelgebied, ligt. Verweerder geeft daarbij prioriteit aan het behoud van de bestemming ‘Centrum-1’, waarbij bedrijfsdoeleinden en dienstverlening op de begane grond centraal staan.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de beslissing om al dan niet gebruik te maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft. De rechtbank kan de keuzes die verweerder heeft gemaakt bij het afwegen van de betrokken belangen daarom slechts terughoudend toetsen. De rechtbank dient wel indringend te toetsen of de belangenafweging op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en of deugdelijk is gemotiveerd waarom verweerder een bepaalde keuze heeft gemaakt.
De inhoudelijke beoordeling van de weigering
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen weigeren. Zoals hierboven uiteengezet, gaat het in dit geval om een bevoegdheid van verweerder, waarbij hij de ruimte heeft om keuzes te maken. Verweerder kan in redelijkheid meer belang toekennen aan het behoud van de functie ‘Centrum-1’ dan aan het omzetten van deze functie naar ‘wonen’. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat het behoud van bedrijfsdoeleinden en dienstverlening op de begane grond centraal staan, waarbij verweerder zich constructief opstelt ten aanzien van nieuwe, daarbij passende initiatieven.
9. Wat eiser hiertegen heeft aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders. De rechtbank licht dit hierna toe.
Vertrouwensbeginsel
10. Eiser voert aan dat er namens verweerder toezeggingen zijn gedaan tijdens gesprekken aan de gemeentebalie, waaruit blijkt dat verweerder er positief tegenover stond om het pand als woning te laten gebruiken. De rechtbank volgt eiser hierin echter niet. In de eerste plaats kan eiser namelijk niet aannemelijk maken dat er een toezegging is gedaan en wat de precieze strekking van deze toezegging zou zijn. Bovendien was eiser er tijdens de voorgesprekken tussen hem en verweerder al op gewezen dat verweerder niet wil meewerken aan het wijzigen van het gebruik ten behoeve van wonen op de begane grond. Dit betekent dat eiser geen succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel kan doen. De beroepsgrond slaagt niet.
Overgangsrecht
11. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eiser op het overgangsrecht niet. Eiser stelt weliswaar dat het pand al sinds 1956 onafgebroken in gebruik is als woning, maar heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft er op gewezen dat de vorige bewoners van het pand zich op 27 juni 2018 hebben uitgeschreven op dit adres. Eiser heeft het pand vervolgens pas in oktober 2019 gekocht. Hiermee is het pand meer dan een jaar niet als woning gebruikt. Een beroep op het overgangsrecht slaagt daarom niet, omdat hiervoor vereist is dat het strijdige gebruik niet langer dan één jaar wordt onderbroken. [6] De beroepsgrond slaagt niet.
Feitelijk gebruik
12. Tot slot voert eiser aan dat voor de vraag of wonen is toegestaan, moet worden gekeken naar de feitelijke bestemming van het pand. Het pand is feitelijk al een woning, het is als woning ingedeeld en is ook als woning aangeboden ten tijde van de verkoop. Ook staat het in het BAG geregistreerd als woning. Het is volgens eiser daarom niet aannemelijk dat het pand niet als woning zou kunnen worden gebruikt. Voor zover eiser hiermee bedoelt dat het gebruik als woning niet in strijd is met het bestemmingsplan, volgt de rechtbank eiser hierin niet. Uit het geldende bestemmingsplan volgt dat de bestemming van dit pand ‘Centrum-1’ is en dat er dus op de begane grond niet mag worden gewoond. Het is dus niet van belang of het pand als woning wordt gebruikt of gebruikt kán worden. Eiser had dit kunnen weten door voor aankoop van het pand onderzoek te doen naar de planologische situatie. De negatieve gevolgen die hij van het nalaten van dat onderzoek nu ondervindt, komen voor zijn rekening en risico. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder de omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen weigeren. Verweerder heeft dat ook tijdig gedaan. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. De beslissing is uitgesproken op 9 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo.
2.Op grond van artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1111.
4.Op grond van artikel 2.1, lid 1, aanhef en onder c, samen met artikel 2.12, lid 1, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met artikel 4, lid 9, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
5.Op grond van artikel 5.1 van het bestemmingsplan Hoofdwinkelcentrum.
6.Op grond van artikel 25.2, onder c, van het bestemmingsplan Hoofdwinkelcentrum.