ECLI:NL:RBMNE:2021:1407

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
UTR 20/1183
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende omgevingsvergunning voor bouw van studio en dakterras

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, die op 3 juli 2019 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een studio met badkamer en dakterras op het dak van een bestaande woning. Eiseres, die in de nabijheid woont, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar haar bezwaar werd op 5 maart 2020 ongegrond verklaard. Eiseres is het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 30 december 2020 behandeld. Eiseres voerde aan dat de bouw van de studio haar uitzicht en privacy zou aantasten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vergunninghouder voldoende maatregelen heeft genomen om de privacy van eiseres te waarborgen, zoals het plaatsen van een privacy scherm op het dakterras. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen evident privaatrechtelijke belemmering is die de verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat, en dat de gevolgen van het bouwplan voor het woon- en leefklimaat van eiseres aanvaardbaar zijn.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan, en dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen en openbaar gemaakt op 6 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1183

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. F.K. van Wijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: mr. O. Claasen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij], te [woonplaats], vergunninghouder
(gemachtigde: mr. N. Verkerk).

Inleiding

Vergunninghouder heeft op 27 maart 2019 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een studio met badkamer en dakterras op het dak van de bestaande woning op het adres [adres 1] te [woonplaats].
Op 3 juli 2019 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder.
Eiseres woont in een huurwoning aan de [adres 2]. De woning is in eigendom van de Stichting Alliantie. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning.
Bij besluit van 5 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres is het daar niet mee eens en heeft beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De gemachtigde van vergunninghouder heeft op 26 november 2010 schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 december 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook vergunninghouder is verschenen.

Toetsingskader

1. Het bestreden besluit gaat over de verleende omgevingsvergunning voor het bouwplan.
Het bouwplan voegt een studio met badkamer en dakterras toe aan de bestaande woning. De studio op de bestaande woning zorgt ervoor dat het bouwwerk een hoogte van 9,30 meter krijgt. Op grond van de regels van het geldende bestemmingsplan ‘Binnenstad 2013’ mag de bouwhoogte niet meer dan 7 meter bedragen.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan, vanwege de bouwhoogte in strijd is met het geldende bestemmingsplan maar dat de afwijking wel valt onder de zogenoemde kruimelgevallenregeling van artikel 4, vierde lid, onder 9, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het een discretionaire bevoegdheid is van verweerder om een omgevingsvergunning te verlenen waarbij wordt afgeweken van de bepalingen in het bestemmingsplan. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend moet toetsen. De beoordeling van de rechtbank richt zich daarom uitsluitend op de vraag of verweerder in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.

Beoordeling van de rechtbank

4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan en slagen de beroepsgronden van eiseres niet. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze conclusie komt.
Onevenredige aantasting van haar woon- en leefklimaat: uitzicht uit haar woning
5. Eiseres voert aan dat uitvoering van het bouwplan tot gevolg heeft dat haar uitzicht uit haar woning wordt aangetast. Zij heeft anders dan vergunninghouder stelt vanuit haar woonkamer en keuken zicht op de woning en het terras van de vergunninghouder. Daarbij speelt voor haar ook mee het volume van de dakopbouw.
6. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn overwegingen dat bouwplannen in een stedelijk gebied, zoals hier in het centrum van [woonplaats], gevolgen hebben voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en dat dit inherent is aan het wonen in een stedelijk gebied.
Verweerder heeft beoordeeld dat de gevolgen van het bouwplan vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar zijn en dat na realisatie van het bouwplan nog steeds sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In de directe omgeving is meer bebouwing met meerdere bouwlagen. Daarbij is meegewogen wat betreft het uitzicht dat eiseres in noordelijke richting inderdaad uitzicht zal hebben op het bouwplan, maar dat vanwege de ligging van haar balkon op het oosten/noordoosten er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het uitzicht vanuit haar woning en vanaf haar terras. Ook is van belang dat de vergunde dakopbouw naar achteren is geplaatst. Dat er wel enig effect is op het uitzicht en het woongenot, is naar het oordeel van de rechtbank niet van dien aard dat verweerder daaraan een doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. Daarbij neemt de rechtbank als uitgangspunt dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. [1]
De beroepsgrond slaagt niet.
Onevenredige aantasting van haar woon- en leefklimaat: uitzicht op haar woning
7. Eiseres voert ook aan dat haar privacy wordt aangetast vanwege het uitzicht op haar woning vanaf het terras en vanuit de studio van vergunninghouder.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is aan de hand van de tekeningen en foto’s en ter zitting aannemelijk gemaakt dat vanuit de studio van vergunninghouder geen direct zicht is op de woning van eiseres. Daarbij is wat betreft het uitzicht vanaf het terras van vergunninghouder van belang dat vergunninghouder schriftelijk heeft toegezegd en ter zitting herhaald dat het terras over de hele lengte wordt voorzien van een privacy scherm met deels begroeiing. Daardoor zal het zicht vanaf het terras van de vergunninghouder op de woning van eiseres zeer gering zijn. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de aantasting van de privacy van eiseres niet zodanig is, dat verweerder in redelijkheid geen vergunning had kunnen verlenen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Evident privaatrechtelijke belemmering
9. Eiseres voert ook aan dat sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering als bedoeld in artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (BW) [2] , omdat het terras zich binnen twee meter van de erfgrens bevindt.
10. Verweerder brengt ter zitting naar voren dat artikel 5:50 van het BW strekt tot bescherming van de belangen van de eigenaar en niet van de huurder van een woning, zoals eiseres, en dat alleen daarom al dat artikel niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. Verweerder doelt in dit verband op artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
11. De rechtbank verwerpt het betoog van verweerder. Het door verweerder aangehaalde artikel 8:69a van de Awb houdt in dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van degene die zich daarop beroept. Artikel 5:50 van het BW strekt tot bescherming van de eigenaar van een naburige woning. Eiseres woont in de woning van de eigenaar in de directe omgeving van het bouwplan. Naar het oordeel van de rechtbank is het belang van eiseres als huurster verweven met het belang van de eigenaar van de woning dat artikel 5:50 van het BW beoogt te beschermen. Daarom kan niet kan worden geoordeeld dat de betrokken norm kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van eiseres.
12. Voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning in de weg staat, bestaat slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. [3] Uit de stukken blijkt dat vanuit de studio geen vensters of andere muuropeningen zijn. Zoals ter zitting is besproken moet worden uitgegaan van een meting vanaf de erfgrens. In het geval de afstand dan minder dan twee meter is en daardoor sprake is van een privaatrechtelijke belemmering, is die nog niet zodanig evident en in strijd met artikel 5:50 van het BW, omdat die evidentie wordt weggenomen door het terras te voorzien van een privacy-scherm van voldoende hoogte en over de gehele lengte. Dat maakt dat vanaf het lager gelegen terras van vergunninghouder zeer gering en geen rechtstreeks uitzicht is op en in de woning van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank levert het dichtbij gelegen terras dan ook geen evidente privaatrechtelijke belemmering op die aan vergunningverlening in de weg staat.
13. De verklaring van de Stichting de Alliantie van 3 december 2019 waarnaar eiseres verwijst en die volgens haar door de adviescommissie ten onrechte niet is meegenomen in haar advies, doet aan het voorgaande niet af. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de betreffende verklaring, ook al was die niet aan hem gericht, wel heeft betrokken bij het nemen van het bestreden besluit. Verweerder heeft daarin terecht geen reden gezien zijn besluit te wijzigen, omdat er geen sprake is van een privaatrechtelijke belemmering met evident karakter. Daarbij heeft verweerder ook mogen meewegen dat de Stichting de Alliantie als eigenaar van de woning zelf bezwaar had kunnen indienen, maar dat niet heeft gedaan.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

14. Het voorgaande betekent dat het beroep van eiseres ongegrond is. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is uitgesproken op 6 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Indien u het niet eens bent met de uitspraak

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017,469
2.Artikel 5:50, eerste lid, van het BW luidt: Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
3.bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:523