Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie
- de conclusie van antwoord in reconventie
- aanvullende producties 19 t/m 21 van [eiseres]
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 maart 2021 (met daarbij de spreekaantekeningen van de nagekomen brieven van 12 en 18 maart 2021 van Santander en [eiseres] )
2.Waar gaat de zaak over
locked-upen de
equal treatmentproblematiek op aanwijzing van de AFM haar rente voor locked-up klanten heeft moeten verlagen. [eiseres] is niet akkoord gegaan met het voorstel. Santander heeft daarom per brief van 1 augustus 2018 de SO en de onder 2.4. genoemde samenwerkingsovereenkomsten beëindigd. Daarna is tussen partijen een geschil ontstaan over de verschuldigde provisie na 1 augustus 2018.
in conventie:
- (primair) Santander toerekenbaar tekortschiet tegenover [eiseres] ;
- (subsidiair) sprake is van een onrechtmatige daad van Santander tegenover [eiseres] ;
- (meer subsidiair) sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van Santander ten koste van [eiseres] ;
- (meer subsidiair) het beroep van Santander op de 24 maanden-afspraak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is;
nietin strijd is met de artikelen 4:74 Wft en 152 -158 Bgfo en dat het beroep op deze afspraak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ook
nietonaanvaardbaar is.
In reconventievordert zij (primair) dat de provisie-aanspraken van [eiseres] vanaf 1 augustus 2018 tot aan het einde van de provisiebetalingen worden verminderd met 30% en terugbetaling van de teveel betaalde provisie op grond van onverschuldigde betaling. Subsidiair vordert Santander schadevergoeding uit hoofde van (toerekenbare) tekortkoming dan wel onrechtmatige daad van [eiseres] . Santander vordert ook veroordeling van [eiseres] in de proceskosten (waaronder de nakosten). [eiseres] voert verweer tegen de tegenvordering van Santander.
3.De beoordeling
de gehele looptijdvan de kredietovereenkomst. De ratio is volgens [eiseres] dat door die koppeling de bemiddelaar een geldelijk belang krijgt om gedurende de hele looptijd van de overeenkomst betrokken te blijven. [eiseres] stelt dat door de duur van de provisieaanspraak in te perken zij een deel van haar aanspraak op provisie misloopt en ook geen vergoeding meer ontvangt voor de nazorg, die zij nog aan haar klanten moet verlenen. Dit staat op gespannen voet met de provisievoorschriften, die volgens [eiseres] ook de bedoeling hebben om haar beloning te waarborgen.
“…het bevorderen van zorgvuldige kredietbemiddeling ter voorkoming van overkreditering van de consument bij consumptief krediet. Voorkomen dient te worden dat kredietbemiddelaars door onevenredig hoge provisies worden aangezet tot productiejacht. [1] Ook in de toelichtingen op het Besluit provisie kredietbemiddeling en het Besluit financiële dienstverlening (waarin de artikelen 152 – 158 Bgfo hun oorsprong vinden) staat uitsluitend de bevordering van een zorgvuldige kredietverlening en het voorkomen van overkreditering als doelstelling vermeld. Uitgangspunt van de provisievoorschriften is dus dat deze de financiële belangen van de consument beschermen en niet (ook niet mede, zoals [eiseres] stelt) de financiële belangen van de bemiddelaar. Dat de wetgever de bedoeling had om de beloning van de bemiddelaar door het provisiegebod te borgen blijkt niet uit de wetsgeschiedenis. Van strijd met de strekking van de provisieregels is daarom pas sprake als een beloningsafspraak aanzet tot onzorgvuldige kredietbemiddeling.
“alleen per maand gedurende de looptijd van een overeenkomst aanspraak op provisie heeft”verwoordt het uitgangspunt dat de provisie niet eenmalig als afsluitprovisie, maar alleen doorlopend betaald mag worden. De koppeling van de provisiebetaling aan de looptijd van de kredietovereenkomst heeft als doel om zorgvuldige kredietbemiddeling te bevorderen en overkreditering te voorkomen. Door deze koppeling krijgen bemiddelaars een geldelijk belang bij de kredietwaardigheid van de door hen aangebrachte kredietnemers. [2] De zinsnede “
alleen per maand”is opgenomen zodat direct met de betaling van provisie kan worden gestopt als de consument twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijn. [3] De artikelen 155 en 156 Bgfo hebben als doel om de bemiddellaar aan te zetten om bij de totstandkoming van de kredietovereenkomst zorgvuldig te bemiddelen en ervoor te zorgen dat de klant niet meer geld leent dan hij op basis van zijn financiële draagkracht kan dragen. De koppeling is bedoeld om de consument te beschermen en niet (mede) de (provisieaanspraak van) de bemiddelaar.
moetworden (en evenmin) over de
gehelelooptijd van de kredietovereenkomst. Aanbieder en bemiddelaar mogen een lager percentage afspreken of de duur van de aanspraak beperken, zolang de gemaakte provisieafspraak maar inhoudt dat de provisie als een percentage van het uitstaand saldo doorlopend per maand wordt uitbetaald.
- betaald griffierecht € 2.042,-
- salaris advocaat
locked-upproblematiek en de
equal treatmentproblematiek maakt dat ongewijzigde instandhouding van de provisie-afspraken volgens Santander niet van haar verlangd kan worden. Santander stelt dat partijen dit bij het afsluiten van de SO niet hebben voorzien (evenmin als dit voorzien is bij de totstandkoming van de andere onder 2.4. genoemde samenwerkingsovereenkomsten). Zowel de geest van de SO als de wettelijke provisieregeling ondersteunen volgens Santander haar standpunt dat [eiseres] een deel van de gedaalde inkomsten voor haar rekening moet nemen. Zonder die aanpassing is er sprake van een disbalans in de verhouding tussen de inkomsten van Santander en de verdiensten van [eiseres] .
“hier een wijziging in het maximaal toelaatbare kredietvergoedingspercentage aan ten grondslag ligt danwel een wijziging in regelgeving hiertoe aanleiding geeft”. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat Santander zich het recht van tussentijdse wijziging heeft willen voorbehouden voor situaties, waarin het afgesproken provisiepercentage niet langer passend is als gevolg van bijvoorbeeld regulering door de overheid. Ingrijpen door de AFM met als gevolg een inkomstenverlaging, is een omstandigheid die daaronder valt. Anders dan in de SO hebben Santander en [eiseres] in de provisie-overeenkomst expliciet vastgelegd dat deze mogelijkheid om de provisie te wijzigen alleen voor nieuwe kredietovereenkomsten geldt. De ruimere wijzigingsoptie voor doorlopende kredieten in artikel 155 lid 2 (en in de SO) is dus niet overgenomen. Het niet beschikbaar zijn van deze wijzigingsmogelijkheid is de eigen keuze van Santander, die de provisie-overeenkomst zelf heeft opgesteld. Van een onvoorziene omstandigheid is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake. De betwisting door [eiseres] van de feitelijke grondslag kan verder in het midden blijven.
nietverdisconteerd is in de tussentijdse wijzigingsmogelijkheid in de SO en de provisie-overeenkomst, is er geen aanleiding om het beroep op artikel 6:258 BW te honoreren. Santander heeft immers de verstrekkendere mogelijkheid om de SO niet langer te verlengen, waarna ook de provisieaanspraken na 24 maanden stoppen. Santander heeft deze mogelijkheid gebruikt en daarmee is er in de gegeven omstandigheden voor de toepassing van artikel 6:258 BW geen plaats meer.