In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een vordering tot schadevergoeding op basis van bestuurdersaansprakelijkheid. De eisende partijen, [eiseres sub 1] B.V. en [eiser sub 2], hebben [gedaagde] aangeklaagd, die als bestuurder van [onderneming 1] B.V. wordt beschuldigd van het niet nakomen van contractuele verplichtingen. De procedure is gestart na een eerdere verwijzing van de rechtbank Gelderland. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 februari 2021 is vastgesteld dat [gedaagde] als bestuurder wist dat [onderneming 1] haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen, wat leidt tot de vraag of hij persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade die [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben geleden.
De kern van de zaak draait om twee facturen van [eiseres sub 1] voor werkzaamheden die in juni en juli 2018 zijn verricht, en een aantal facturen van [eiser sub 2] voor het afvoeren van hout. Beide partijen hebben hun vorderingen gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] wist dat [onderneming 1] niet in staat zou zijn om te betalen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van [eiseres sub 1] worden afgewezen, omdat er sprake was van een ruilovereenkomst die de betalingsverplichting van [onderneming 1] teniet deed. Echter, de vordering van [eiser sub 2] is toegewezen, omdat [gedaagde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door de opdracht te geven aan [eiser sub 2] terwijl hij wist dat [onderneming 1] niet zou kunnen betalen.
De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 4.100 aan [eiser sub 2], vermeerderd met wettelijke rente, en tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Tevens is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan beide eisers, waarbij de kosten voor [eiseres sub 1] zijn begroot op € 746 en voor [eiser sub 2] op € 820,30. Dit vonnis is uitgesproken op 24 maart 2021.