ECLI:NL:RBMNE:2021:1400

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
UTR 21/212
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 april 2021, betreft het een verzoek van de verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten in een bestuursrechtelijke procedure tegen het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De verzoeker had bezwaar aangetekend tegen een besluit van het CBR, genomen op 19 januari 2021, en had tevens om een voorlopige voorziening gevraagd. Op 15 februari 2021 heeft het CBR medegedeeld dat het bezwaar gegrond was en dat de bestreden beslissing was herzien. Hierdoor trok de verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening in en vroeg hij om vergoeding van zijn proceskosten.

De voorzieningenrechter overweegt dat, op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Aangezien de verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek van de verzoeker, heeft de voorzieningenrechter de proceskosten vastgesteld op €534,-. Dit bedrag is gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van €534,- en een wegingsfactor van 1. Daarnaast moet de verweerder ook het griffierecht van €181,- dat de verzoeker heeft betaald, vergoeden.

De beslissing van de voorzieningenrechter houdt in dat de verweerder wordt veroordeeld tot betaling van €534,- aan proceskosten aan de verzoeker, en dat het griffierecht van €181,- eveneens door de verweerder aan de verzoeker moet worden vergoed. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Zwijnenberg, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/212

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 april 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. E.D. van Elst),
en

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 19 januari 2021 een besluit genomen. Verzoeker is hiertegen in bezwaar gegaan en heeft ook om een voorlopige voorziening gevraagd. Op 15 februari 2021 heeft verweerder medegedeeld dat het bezwaar gegrond is en hij de bestreden beslissing van 19 januari 2021 heeft herzien. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoeker wilde. Verzoeker heeft daarna het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
2. De voorzieningenrechter kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
3. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van verzoeker.
4. De voorzieningenrechter stelt de proceskosten van verzoeker die verweerder moet betalen vast op €534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van €534,- en een wegingsfactor 1).
5. Verweerder moet ook het griffierecht van €181,- dat verzoeker heeft betaald aan verzoeker betalen (artikel 8:41 Awb).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- veroordeelt verweerder tot betaling van €534,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van €181,- dat verzoeker heeft betaald moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 7 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep of in verzet