In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 april 2021, betreft het een verzoek van de verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten in een bestuursrechtelijke procedure tegen het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De verzoeker had bezwaar aangetekend tegen een besluit van het CBR, genomen op 19 januari 2021, en had tevens om een voorlopige voorziening gevraagd. Op 15 februari 2021 heeft het CBR medegedeeld dat het bezwaar gegrond was en dat de bestreden beslissing was herzien. Hierdoor trok de verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening in en vroeg hij om vergoeding van zijn proceskosten.
De voorzieningenrechter overweegt dat, op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Aangezien de verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek van de verzoeker, heeft de voorzieningenrechter de proceskosten vastgesteld op €534,-. Dit bedrag is gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van €534,- en een wegingsfactor van 1. Daarnaast moet de verweerder ook het griffierecht van €181,- dat de verzoeker heeft betaald, vergoeden.
De beslissing van de voorzieningenrechter houdt in dat de verweerder wordt veroordeeld tot betaling van €534,- aan proceskosten aan de verzoeker, en dat het griffierecht van €181,- eveneens door de verweerder aan de verzoeker moet worden vergoed. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van griffier mr. A.M. Zwijnenberg, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.