ECLI:NL:RBMNE:2021:1399

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
20/2553
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitbetaling WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag wegens drugsgebruik tijdens werktijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WW-uitkering. Eiser was werkzaam bij een aannemingsbedrijf en werd op staande voet ontslagen wegens het roken van een joint tijdens werktijd. Het Uwv weigerde de uitkering op basis van verwijtbare werkloosheid, maar eiser betwistte de feiten en stelde dat hij de joint buiten werktijd had gerookt.

De rechtbank oordeelde dat de feitelijke grondslag van het bestreden besluit niet vaststond, omdat de verklaringen van eiser en zijn werkgever tegenstrijdig waren. Het Uwv had onvoldoende onderzoek gedaan naar de omstandigheden van het ontslag en de beweringen van de werkgever. De rechtbank benadrukte dat het Uwv verplicht is om zelfstandig te onderzoeken of er sprake is van een dringende reden voor de weigering van de uitkering.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het Uwv nader onderzoek moet doen naar de feiten van de zaak. Tevens werd het Uwv opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de verplichting van het Uwv om een eigen oordeel te vormen over de verwijtbaarheid van de werkloosheid.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2553

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: J. Marquenie).

Inleiding

1. Eiser was in dienst bij aannemingsbedrijf [bedrijf] BV. Op 4 maart 2020 was hij
werkzaam aan een klus in [plaats] . Aan het einde van de werkdag is eiser met de bedrijfsbus samen met zijn collega [A] teruggereden naar zijn woonplaats [woonplaats] . Hij heeft collega [A] afgezet bij de McDrive in [woonplaats] , waar hij hem die ochtend ook had opgepikt. Eiser is daarna naar huis gereden. In de avond van 4 maart 2020 is eiser gebeld door zijn werkgever [werkgever] met de mededeling dat hij zich de volgende dag vóór werktijd moest melden. In het gesprek op 5 maart 2020 is eiser door [werkgever] geconfronteerd met een verklaring van zijn collega [A] . Die verklaring komt er op neer dat eiser de dag ervoor tijdens de rit naar huis in het bijzijn van [A] een joint heeft gerookt. [werkgever] heeft eiser om deze reden op staande voet ontslagen. In een brief van 5 maart 2020 heeft [werkgever] het ontslag op staande voet schriftelijk aan eiser bevestigd.
2. Op 30 april 2020 heeft eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW)
aangevraagd. In een besluit van 1 mei 2020 heeft het Uwv eiser met ingang van 5 maart 2020 een WW-uitkering toegekend, maar ook bepaald dat deze uitkering niet wordt uitbetaald omdat eiser verwijtbaar werkloos is geworden.
3. In het besluit van 17 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van
eiser tegen het besluit van 1 mei 2020 ongegrond verklaard.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een
verweerschrift ingediend.
5. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2021. Eiser is
verschenen, vergezeld door zijn echtgenote. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die via Skype aan de zitting heeft deelgenomen.

Het geschil en het toetsingskader

6. Het geschil gaat over de vraag of verweerder terecht heeft geweigerd om de WW-
uitkering aan eiser uit te betalen wegens verwijtbare werkloosheid. Het Uwv heeft in het bestreden besluit toegelicht dat eiser verwijtbaar werkloos is omdat hij op staande voet is ontslagen wegens drugsgebruik tijdens het werk en in het bijzijn van een collega. Eiser ontkent dat hij tijdens werktijd drugs heeft gebruikt.
7. In de WW staat dat een werknemer de verplichting heeft om te voorkomen dat hij
verwijtbaar werkloos wordt. [1] Een werknemer is verwijtbaar werkloos als aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt en dat aan de werknemer kan worden verweten. [2] In het Burgerlijk Wetboek [3] is geregeld hoe moet worden beoordeeld of sprake is van een dringende reden. Als een werknemer de verplichting om te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt niet is nagekomen brengt het Uwv blijvend een bedrag op de uitkering in mindering. [4]
8. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) volgt dat het Uwv
verplicht is zich een eigen oordeel te vormen over de vraag of degene die een WW-uitkering aanvraagt verwijtbaar werkloos is geworden. Dat betekent dat het Uwv zelfstandig moet onderzoeken of de werkloosheid het gevolg is van een dringende reden en of de werknemer daarvan een verwijt kan worden gemaakt. [5] De rechtbank zal dit hierna toetsen.

Beoordeling door de rechtbank

9. Eiser heeft van het begin af aan betwist dat hij op 4 maart 2020 tijdens werktijd een
joint heeft gerookt. Volgens hem was het ná werktijd. Eiser heeft dit zowel in zijn brief
van 5 maart 2020 als in zijn bezwaarschrift aangegeven. In zijn beroepschrift heeft eiser aangegeven dat de verklaring van zijn collega [A] niet klopt. Hij herhaalt dat hij de joint buiten werktijd heeft gerookt en daarnaast stelt hij dat het niet juist is dat hij tijdens het gesprek op 5 maart 2020 tegenover zijn werkgever heeft beaamd dat hij tijdens werktijd een joint heeft gerookt. Dit staat volgens eiser foutief op papier. Op de zitting heeft eiser nader toegelicht hoe het op 4 maart 2020 is gegaan. Tijdens de werkdag heeft hij een geschil gehad met collega [A] . Aan het eind van de werkdag is hij met zijn collega in de bedrijfsbus van [plaats] naar de McDrive in [woonplaats] gereden. Na aankomst bij de McDrive heeft eiser buiten de bus het topje van de joint eraf gebrand. Zijn collega [A] is overgestapt in zijn eigen auto. Eiser is daarna met de bedrijfsbus naar huis gereden. Daar heeft hij de joint pas gerookt.
10. De rechtbank stelt vast dat eisers lezing van de gebeurtenissen op 4 maart 2020 niet
overeenkomt met de lezing van het Uwv. De lezing van het Uwv houdt in dat eiser onder werktijd op weg naar huis in de bedrijfsbus, in het bijzijn van college [A] , een joint heeft gerookt, wat eiser in het gesprek met zijn werkgever op 5 maart 2020 heeft erkend. Het Uwv baseert zich hierbij op brieven van de werkgever van 5 en 20 maart 2020. Uit deze brieven blijkt dat de werkgever volledig leunt op de verklaring die collega [A] zou hebben afgelegd (die hiervoor onder 1. is weergegeven). Die verklaring zit niet in het dossier. In het dossier zitten ook geen stukken waaruit blijkt dat eiser tegenover de werkgever het roken van een joint tijdens werktijd heeft erkend. Dit betekent dat de verklaring van de werkgever over de gebeurtenissen op 4 maart 2020 niet wordt ondersteund door andere stukken en tegenover de verklaring van eiser staat.
11. Omdat de lezingen van eiser en de werkgever over wat er is voorgevallen op 4 maart
2020 van elkaar verschillen, staat niet vast wat er op die dag precies is gebeurd. Het Uwv heeft niet goed kunnen uitleggen waarom het verhaal van de werkgever wél, maar dat van eiser níet gevolgd moet worden. Dit betekent dat de feitelijke grondslag waarop het Uwv het bestreden besluit heeft gebaseerd niet is komen vast te staan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv dus onvoldoende onderzoek gedaan naar de vraag of sprake was van een dringende reden. Dit nog afgezien van de vraag of die feiten een dringende reden zoals hier bedoeld opleveren.
12. De rechtbank voegt hieraan toe dat het feit dat eiser zijn ontslag niet heeft
aangevochten bij de kantonrechter en hij geen loonvordering tegen zijn werkgever heeft ingesteld niet relevant is voor de vraag of er sprake is van een dringende reden. In de WW staat namelijk dat het voor de vraag of iemand verwijtbaar werkloos is geworden niet uitmaakt of diegene zijn ontslag heeft aangevochten. [6]

Conclusie

13. Het beroep van eiser is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit
vernietigen omdat het in strijd is met artikel 3:2 van de Awb. Gelet op de overwegingen hiervoor kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit niet in stand worden gelaten. De rechtbank kan ook niet zelf in de zaak voorzien, omdat de uitkomst van de zaak nog niet duidelijk is. Het Uwv zal worden opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. In het kader van deze besluitvorming zal het Uwv nader moeten onderzoeken wat er feitelijk op 4 maart 2020 is gebeurd. Concreet zal het Uwv onderzoek moeten doen naar de verklaring van collega [A] , naar de bewering van de werkgever dat eiser het roken van een joint tijdens werktijd heeft erkend en naar mogelijk bewijs dat die verklaring of bewering ondersteunt. Vervolgens zal het Uwv gelet op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, moeten beoordelen of er sprake was van een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek en of eiser ter zake een verwijt kan worden gemaakt.
14. Op de zitting heeft het Uwv aangegeven dat nader onderzoek bij de werkgever en de
betreffende collega naar verwachting niet veel zal opleveren. Het Uwv is niet verplicht dat onderzoek uit te voeren. In het geval het Uwv dat nalaat, of als het Uwv er niet in slaagt door nader onderzoek te onderbouwen dat de feiten waarop het bestreden besluit is gebaseerd juist zijn, is de enige mogelijke uitkomst dat het Uwv de WW-uitkering met ingang van 5 maart 2020 aan eiser uitbetaalt.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv
aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Niet is gebleken dat eiser proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het Uwv op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, voorzitter, en mr. K. de Meulder en mr. J. Wolbrink, leden, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 april 2021 en zal openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW
2.Artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW
3.Artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek
4.Artikel 27, eerste lid, van de WW
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4145
6.Artikel 24, zesde lid, van de WW