ECLI:NL:RBMNE:2021:1394

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
16/652150-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van ontnemingsbedrag na telen van hennepplanten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 maart 2021 een vonnis gewezen in de ontnemingszaak tegen een veroordeelde die zich schuldig had gemaakt aan het telen van hennepplanten en het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid gedroogde hennep. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van een geldbedrag van € 15.820,06 aan de staat, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de opbrengsten van de hennepteelt en de kosten die de veroordeelde heeft gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 26 juni 2017 tot en met 7 augustus 2017 209 hennepplanten heeft geteeld en 6036 gram gedroogde hennep in zijn bezit had. De officier van justitie had aanvankelijk een hoger bedrag van € 104.282,46 gevorderd, maar na de verdediging van de veroordeelde en de beoordeling van de rechtbank is het bedrag verlaagd. De rechtbank heeft ook overwogen dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar heeft geoordeeld dat deze overschrijding al voldoende was gecompenseerd door de matiging van de straf in de strafzaak. De rechtbank heeft de maatregel gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/652150-18 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren op [1988] te [geboorteplaats] (Somalië),
wonende te [woonplaats] , aan [adres] ,
hierna: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. N. Schapendonk en van hetgeen veroordeelde en mr. P.D. Popescu, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op 18 februari 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie wordt geschat op € 104.282,46. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangevoerd dat zij het voordeel schat op € 6.000,-- en zij heeft gevorderd de vordering af te wijzen, omdat zij van mening is dat veroordeelde aannemelijk heeft gemaakt dat hij reeds € 7.000,-- aan kosten aan Liander N.V. heeft voldaan, zodat er niets overblijft.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de periode waarop de vordering ontneming op gebaseerd is een te lange periode is, omdat in 2016 na de melding bij Misdaad Anoniem nog geen sprake was van een verdenking. De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen, gelet op het requisitoir van de officier van justitie alsmede de verklaring van veroordeelde ter terechtzitting.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De rechtbank heeft veroordeelde in de onderliggende strafzaak bij vonnis van 31 maart 2021 onder meer veroordeeld ter zake van ‘medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’. Uit de bewezenverklaring in het vonnis volgt dat veroordeelde zich in de periode van 26 juni 2017 tot en met 7 augustus 2017 schuldig heeft gemaakt aan het telen van 209 hennepplanten en het aanwezig hebben van 6036 gram gedroogde hennep. De rechtbank is van oordeel dat er daarnaast voldoende aanwijzingen bestaan dat veroordeelde zich in de periode voorafgaand aan de bewezenverklaarde periode al schuldig maakte aan het telen van hennepplanten (het gaat daarmee dus om een ander strafbaar feit als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, Sr).
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de navolgende feiten en omstandigheden, die aan wettige bewijsmiddelen zijn ontleend, voldoende aannemelijk is geworden dat veroordeelde uit de baten van het hiervoor genoemde bewezen verklaarde feit wederrechtelijk voordeel heeft genoten als bedoeld in artikel 36e Sr.
De rechtbank neemt voor de berekening van de opbrengsten en kosten – voor zover hierna niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt hetgeen is opgenomen in het ontnemingsrapport.
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Onduidelijk is gebleven wat de daadwerkelijke productiekosten en de verkoopprijs van de hennep zijn geweest, zodat de rechtbank voor de berekening van de opbrengsten en kosten – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt neemt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [1]
3.3.1.
Aantal oogsten/Periode
Veroordeelde heeft ter terechtzitting van 19 maart 2021 verklaard dat er twee voltooide oogsten hebben plaatsgevonden. Ondersteuning daarvoor kan worden gevonden in de aangifte van Liander. [2] De rechtbank is van oordeel dat er aldus voldoende aanwijzingen zijn dat sprake is van twee gerealiseerde oogsten en zal daarvan in de navolgende berekening uitgaan.
3.3.2.
Omvang en bruto opbrengst
1e Kweekruimte
In de 1e kweekruimte stonden 129 plantenpotten. De oppervlakte van de beplanting in de 1e kweekruimte was 8,1 m2. Per m2 stonden er 16 plantenpotten. In het rapport van Functioneel Parket Afpakken van 1 november 2010 is een tabel opgenomen met daarin de opbrengst per hennepplant. De opbrengst aan hennep per plant van de 1e kweekruimte is volgens de tabel minimaal 27,7 gram.
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt:
129 planten x 27,7 gram = 3,5733 kilogram.
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Volgens het rapport van Functioneel Parket Afpakken bedraagt dit minimaal € 3.280,-- per kilogram. De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal 3,5733 kilogram x € 3.2800,-- = € 11.720,42.
2e Kweekruimte
In de 2e kweekruimte stonden 71 plantenpotten. De oppervlakte van de beplanting in de 2e kweekruimte was 8,5 m2. Per m2 stonden er 9 plantenpotten. In het rapport van Functioneel Parket Afpakken van 1 november 2010 is een tabel opgenomen met daarin de opbrengst per hennepplant. De opbrengst aan hennep per plant van de 2e kweekruimte is volgens de tabel minimaal 27,7 gram.
De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt:
71 planten x 30,9 gram = 2,1939 kilogram.
De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Volgens het rapport van Functioneel Parket Afpakken bedraagt dit minimaal € 3.280,-- per kilogram. De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal 2,1939 kilogram x € 3.2800,-- =
€ 7.195,99.
3.3.3.
Kosten
1e Kweekruimte
De in mindering te brengen kosten per oogst zijn op basis van het rapport van Functioneel Parket Afpakken als volgt:
Afschrijvingskosten: € 150,--
Hennepstekken: € 367,65 (€ 2,85 per stek/plant)
Variabele kosten: € 429,57 (€ 3,33 per stek/plant)
Totaal aan kosten: € 947,22
2e KweekruimteDe in mindering te brengen kosten per oogst zijn op basis van het rapport van Functioneel Parket Afpakken als volgt:
Afschrijvingskosten: € 150,--
Hennepstekken: € 202,35 (€ 2,85 per stek/plant)
Variabele kosten: € 236,43 (€ 3,33 per stek/plant)
Totaal aan kosten: € 588,78
De elektriciteit werd op illegale wijze afgenomen. De raadsman heeft voorafgaand aan de terechtzitting stukken aan de rechtbank doen toekomen waaruit blijkt dat veroordeelde de kosten van Liander heeft betaald. Naar het oordeel van de rechtbank komen van die nota uitsluitend die kosten voor aftrek in aanmerking die betrekking hebben op de oogsten waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd. Dit betreft alleen de post Netverlies 2017 en niet ook nog, zoals de officier van justitie heeft betoogd, de post Netverlies 2016. Deze stroomkosten à € 3.120,69 zijn achteraf door veroordeelde betaald en kunnen daarom als kosten in mindering worden gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank leiden alle overige door Liander aan veroordeelde in rekening gebrachte kosten, zoals de kosten voor het onderzoek aan de meetinrichting, voorrijkosten, afhandelingskosten en administratiekosten niet tot vermindering van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank overweegt in dit verband dat dit wellicht kosten zijn die veroordeelde heeft moeten maken als gevolg van het telen van hennep maar dat het daarmee nog geen kosten zijn die in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict dat ten grondslag ligt aan de becijfering van het wederrechtelijk verkregen voordeel (de oogst van de hennepteelt).
3.3.4.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
1e Kweekruimte
Bruto opbrengst 2 oogsten x € 11.720,42 = € 23.440,84
Totale kosten 2 oogsten x € 947,22 -/- € 1.894,44
2e KweekruimteBruto opbrengst 2 oogsten x € 7.195,99 = € 14.391,98
Totale kosten 2 oogsten x € 588,78 -/- € 1.177,56
Betaalde stroomkosten Liander -/- € 3.120,69
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 31.640,13
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 31.640,13.
3.3
Toerekening van het voordeel
Veroordeelde is bij vonnis van 31 maart 2021 veroordeeld tot
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.De rechtbank gaat, in het verlengde van dat bewijsoordeel in de strafzaak, ook in de ontnemingszaak ervan uit dat veroordeelde met de medeveroordeelde [medeveroordeelde] wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de baten van het bewezenverklaarde feit. Dit betekent dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel niet voor het volle bedrag, maar voor een gedeelte aan veroordeelde dient te worden toegerekend.
De rechtbank acht, gelet op het feit dat zij een gezamenlijk huishouden vormen, aannemelijk dat veroordeelde en medeveroordeelde het weggenomen geldbedrag pondsponds hebben verdeeld. De rechtbank stelt aldus het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 15.820,06.
3.4
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt vast dat evenals in de strafzaak ook in de onderhavige ontnemingszaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding al voldoende is gecompenseerd door matiging van de in de strafzaak aan veroordeelde opgelegde straf wegens schending van de redelijke termijn. De rechtbank zal daarom in onderhavige ontnemingszaak volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, vast op € 15.820,06.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 15.820,06;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 15.820,06 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 632 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M.A. Sinnige, voorzitter, mrs. A.M. Loots en H.B.W. Beekman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Doorman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 maart 2021.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900-2017241834 (pagina 118 tot en met 128).
2.Pagina 73.