Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantoorhoudende te [plaatsnaam] ,
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
€ 120.000,00 exclusief btw, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente, vanaf de dag van dagvaarden tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten;
3.3. [gedaagde] voert verweer en heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd. Van een ontbinding van de overeenkomst is geen sprake geweest, nu [gedaagde] op 13 juli 2020 de overeenkomst vanwege een vertrouwensbreuk met onmiddellijke ingang heeft opgezegd. Uit het telefoongesprek van 13 juli 2020 en de nadien verzonden WhatsAppberichten volgt dat [eiseres] met die opzegging heeft ingestemd. [gedaagde] stelt dat van een onaanvaardbare uitoefening van haar opzeggingsbevoegdheid geen sprake is geweest en zij ook geen opzegtermijn in acht hoefde te nemen. Ter onderbouwing daarvan verwijst [gedaagde] naar hetgeen aan de opzegging is voorafgegaan en naar de reden van de opzegging. Ook voert [gedaagde] aan dat [eiseres] financieel niet afhankelijk was van de opdracht en in het hoge uurtarief een ondernemingsrisico van [eiseres] is verdisconteerd. Mocht de rechtbank tot de conclusie komen dat er wel sprake is geweest van een ontbinding, dan voert [gedaagde] aan dat [eiseres] een wezenlijke contractuele verplichting heeft geschonden en zij in verzuim verkeerde, zodat [gedaagde] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden en [eiseres] geen aanspraak kan maken op vergoeding van het positieve contractsbelang. Ten slotte stelt [gedaagde] dat artikel 7:411 BW in dit geval niet van toepassing is. [gedaagde] maakt bezwaar tegen de door [eiseres] gevorderde buitengerechtelijke kosten en wettelijke (handels)rente.