ECLI:NL:RBMNE:2021:1390

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
16/994064-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen met betrekking tot onroerend goed en geldbedragen afkomstig van misdrijf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van medeplegen van witwassen. De verdachte heeft in de periode van 1 juni 2005 tot en met 18 november 2015 samen met zijn broer, medeverdachte [medeverdachte 3], en anderen, geldbedragen van ongeveer € 1.319.000,- gewitwassen. Dit geld was afkomstig van misdrijf, specifiek van beleggingsfraude gepleegd door [medeverdachte 3] in Duitsland. De verdachte heeft hypothecaire leningen afgesloten bij [bedrijf 4] N.V. voor de aankoop van twee woningen, waarbij hij wist dat de gelden afkomstig waren van zijn broer, die eerder was veroordeeld voor beleggingsfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de criminele herkomst van de gelden en dat hij actief heeft meegewerkt aan het opzetten van een complexe vennootschapsstructuur om de herkomst van de gelden te verhullen. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging bevestigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar, met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/994064-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 31 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1976] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 en 9 november 2020, 1 en 3 februari 2021 en 17 maart 2021 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.J.M. van Dis-Setz en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.J. Sneller, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:
zich (al dan niet h.o.d.n.v. [bedrijf 1] Ltd.) samen met andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen, in de periode van 1 juni 2005 tot en met 18 november 2015 te Groningen, Hoofddorp, Zwitserland en de Britse Maagdeneilanden schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen met betrekking tot:
  • een woning te [woonplaats] en/of een hypothecaire lening in verband met de aankoop daarvan;
  • een woning te [woonplaats] en/of een hypothecaire lening in verband met de aankoop daarvan;
  • een bedrag van euro 1.319.000,-- van [bedrijf 2] S.A./ [bedrijf 3] S.A.;
  • bedragen van [bedrijf 1] Ltd.
Subsidiair is dit ten laste gelegd als het alleen, dan wel samen met anderen schuldwitwassen van deze voorwerpen.

3.VOORVRAGEN

3.1
Ontvankelijkheid officier van justitie
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte dient te worden verklaard, nu het Openbaar Ministerie heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur door verdachte, anders dan een aantal medeverdachten, geen transactie aan te bieden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel of het verbod op willekeur. De rol van verdachte is een wezenlijk andere dan die van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , aan wie wel een transactie is aangeboden. De verdenking in de zaak van die medeverdachten ziet c.q. zag enkel op het witwassen van de financiering van hun woning. De verdenking in de zaak van verdachte gaat verder dan dat. Naast het witwassen van de financiering van zijn woning ziet de verdenking ook op het witwassen van de financiering van een beleggingspand in [woonplaats] . Daarnaast wordt verdachte ervan verdacht dat hij een actieve rol heeft gespeeld bij de opzet en uitvoering van een witwasconstructie, waarbij illegaal verkregen gelden vanuit een beleggingsfraude in Duitsland via Guernsey en Zwitserland werden weggesluisd naar een op Curaçao gevestigde rechtspersoon. Hem wordt derhalve ook verweten het witwassen van gelden/voorwerpen terwijl hij handelde onder de naam van [bedrijf 1] Limited, welke gelden gerelateerd zijn aan [bedrijf 2] S.A. (hierna: [bedrijf 2] ) en/of [bedrijf 3] S.A. (hierna: [bedrijf 3] ).
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt de verweren met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in haar vervolging.
Het in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel houdt in dat het Openbaar Ministerie een eigen verantwoordelijkheid heeft met betrekking tot het al dan niet strafrechtelijk vervolgen van verdachten en het afwegen van de in het geding zijnde belangen.
Zoals de Hoge Raad meermalen heeft geoordeeld, leent de beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging.
Slechts indien het Openbaar Ministerie in redelijkheid niet tot vervolging had kunnen besluiten, of wanneer anderszins sprake is van schending van enig beginsel van behoorlijke procesorde, kan het recht tot strafvervolging vervallen worden verklaard.
Weliswaar vindt die ruime bevoegdheid zijn begrenzing in (onder andere) het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur, maar het enkele feit dat - zoals is aangevoerd - verdachte geen transactie is aangeboden, brengt niet zonder meer mee dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Daarvoor is ten minste noodzakelijk dat er sprake is van een gelijk geval waarin niet tot vervolging is overgegaan. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat sprake is van een gelijk geval.
De officier van justitie heeft bovendien, blijkens de door haar gegeven toelichting op de vervolgingsbeslissingen, een bewuste afweging gemaakt tegen welke personen zij vervolging zou instellen en welke personen zij een transactie zou aanbieden. Uit deze keuze blijkt geen willekeur.
De rechtbank komt niet tot het oordeel dat de officier van justitie niet in redelijkheid tot dagvaarding heeft kunnen overgaan. De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
3.2
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van de ten laste gelegde ‘gewoonte’.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Verdachte wist niet dat de hypotheken die hij afsloot via [bedrijf 4] N.V. (hierna: [bedrijf 4] ) door uit misdrijf afkomstig geld gefinancierd werden. Verdachte wist ook niet dat zijn broer, medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), de ultimate beneficial owner van [bedrijf 4] was. Hij wist evenmin dat [medeverdachte 3] geld had verdiend door oplichting.
Met betrekking tot het afsluiten van een bankrekening op zijn naam in Zwitserland, heeft verdachte aangegeven dat hij op verzoek van [medeverdachte 3] is meegegaan naar Zwitserland, omdat hij dacht dat hij een volmacht op een bankrekening zou krijgen voor als er iets met [medeverdachte 3] zou gebeuren. Hij wist niet dat er een bankrekening op zijn naam werd afgesloten, laat staan dat hij aandeelhouder werd van [bedrijf 1] . Voor zover komt vast te staan dat er van misdrijf afkomstig geld op die bankrekening heeft gestaan, kan niet worden bewezen dat hij dat wist dan wel redelijkerwijs heeft moeten weten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen
Omwille van de leesbaarheid heeft de rechtbank de bewijsmiddelen in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
Bewijsoverweging
Van witwassen is – kort gezegd – sprake als verdachte zogenoemde witwasgedragingen heeft verricht met een voorwerp terwijl hij weet dat dat voorwerp van misdrijf afkomstig is.
4.3.2.1 Van misdrijf afkomstig
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen in art. 420bis, eerste lid, onder a en b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Afkomstig uit enig misdrijf
De rechtbank zal gelet op het hiervoor geschetste kader eerst beoordelen of uit de feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat de tenlastegelegde voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn. Daarvoor acht de rechtbank het volgende van belang.
Veroordeling medeverdachte voor beleggingsfraude in Duitsland
Medeverdachte [medeverdachte 3] is op 14 mei 2003 in Duitsland veroordeeld voor zes gevallen van beleggingsfraude, gepleegd in de periode van 1994 tot en met 1996. Uit het vonnis blijkt het volgende.
296 klanten stelden in totaal DEM 30.523.736,46 voor beleggingen ter beschikking aan de bedrijven [bedrijf 5] GmbH (hierna: [bedrijf 5] ), [bedrijf 6] GmbH (hierna: [bedrijf 6] ) en [bedrijf 7] GmbH (hierna: [bedrijf 7] ). Van deze middelen vloeiden gelden af naar verschillende bedrijven, waaronder:
[bedrijf 2] DEM 7.278.667,56
[bedrijf 8] GmbH (hierna: [bedrijf 8] ) DEM 1.107.504,40
[bedrijf 3] DEM 364.431,96
[bedrijf 2] en [bedrijf 3] ontvingen de gelden op grond van schijncontracten: er werd door die bedrijven geen enkele tegenprestatie geleverd.
De beleggers hebben gemiddeld 89% van de in totaal door hen ter beschikking gestelde som verloren. Deze verliezen van de beleggers berustten op een door de bedrijfsgroep [bedrijf 5] , [bedrijf 6] en [bedrijf 7] gevolgde strategie om het ter beschikking gestelde kapitaal te gebruiken voor het uitvoeren van in principe economisch onzinnige transacties om ten gunste van het bedrijf [bedrijf 7] provisies te behalen (provisie-uitzuigerij). Hierdoor werd het belegde kapitaal van de klanten in ruime mate opgebruikt. Door dit bedrijfsbeleid werden de beleggers misleid. Uit verschillende getuigenverklaringen volgt dat medeverdachte [medeverdachte 3] dit beleid binnen [bedrijf 5] , [bedrijf 6] en [bedrijf 7] heeft bepaald. De overheersende positie van [medeverdachte 3] wordt in het bijzonder duidelijk doordat aanzienlijke bedragen op grond van zijn adviseursovereenkomsten naar het bedrijf [bedrijf 8] , dat later onder de naam [bedrijf 9] optrad, zijn gestroomd. In het vonnis wordt in meer detail ingegaan op zes specifieke gevallen. Geoordeeld wordt dat [medeverdachte 3] zich in die gevallen schuldig heeft gemaakt aan bedrog.
Op 4 maart 2018 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad geoordeeld dat het Duitse vonnis, waarvan de tenuitvoerlegging werd verzocht, gewezen is ter zake van een feit dat naar Nederlands recht strafbaar is als oplichting.
De rechtbank is van oordeel dat de in het Duitse vonnis vastgestelde feiten, waaronder de gevolgde strategie en het bedrijfsbeleid van de betrokken entiteiten alsook het percentage van verloren inleggelden, het vermoeden rechtvaardigen dat niet alleen met betrekking tot de zes nader onderzochte beleggers bedrog is gepleegd, maar dat dit het geval was voor alle bij het onderzoek betrokken klanten van [bedrijf 5] , [bedrijf 6] en [bedrijf 7] . Vermoed kan daarom worden dat de miljoenen die vanuit [bedrijf 7] naar [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 8] zijn afgevloeid van misdrijf afkomstig zijn.
Uit de getuigenverklaring van [medeverdachte 3] ter terechtzitting blijkt dat [medeverdachte 3] ook kon beschikken over die gelden. [medeverdachte 3] heeft immers verklaard dat hij de enig gerechtigde was van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . Verder heeft [medeverdachte 3] verklaard dat [bedrijf 8] zijn persoonlijke entiteit was en dat hij het vermogen van [bedrijf 8] onder meer heeft gebruikt voor levensonderhoud.
Investeringen door medeverdachte via (buitenlandse) rechtspersoon
In 1997, dus kort na de periode van de door [medeverdachte 3] gepleegde beleggingsfraude (1994-1996), heeft [medeverdachte 3] op Curaçao [bedrijf 4] laten oprichten met als bestuurder [bedrijf 10] N.V., eveneens gevestigd op Curaçao. [medeverdachte 3] was de economisch eigenaar (‘ultimate beneficial owner’) van [bedrijf 4] . Ter terechtzitting heeft [medeverdachte 3] als getuige verklaard dat hij [bedrijf 4] heeft opgericht met de bedoeling om daarmee te handelen.
[bedrijf 4] heeft (hypothecaire) geldleningen aan verdachte en zijn broers ( [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ) verstrekt voor de aanschaf van onroerend goed in Nederland. Voor verdachte betrof dat een hypothecaire lening van een bedrag van € 145.000,-- voor de aankoop van de woning aan de [adres] te [woonplaats] en een hypothecaire lening van een bedrag van € 210.000,-- voor de aankoop van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . In de administratie van [bedrijf 4] is niet gebleken dat iets is vastgelegd over onderzoek naar de financiële draagkracht van de broers. De in de (hypothecaire) aktes/overeenkomsten vermelde voorwaarden ten aanzien van wanneer en tot welk bedrag er rentebetalingen zouden moeten worden gedaan, werden in alle gevallen niet nageleefd. Dit heeft slechts in één geval (te weten inzake [medeverdachte 1] ) geleid tot enige reactie van de zijde van [bedrijf 4] .
Geld op buitenlandse bankrekeningen
Zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, is er een bedrag van ongeveer DEM 7,6 miljoen gevloeid naar [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , gevestigd op Guernsey. Uit een fax van 17 februari 2006, gericht aan verdachte, blijkt dat het saldo op de bankrekening van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] op dat moment € 1.319.295,57 bedroeg en dat verdachte wordt verzocht goedkeuring te verlenen om de balans over te maken op de nieuwe bankrekening die op naam van verdachte is geopend bij de EFG Bank in Geneva.
Verder is bij een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 3] een overzicht van een bankrekening in Zwitserland ten name van [bedrijf 1] Limited (hierna: [bedrijf 1] ) aangetroffen. [bedrijf 1] is een entiteit die op 19 oktober 2006 is opgericht op de Britse Maagdeneilanden en waarvan verdachte de enig aandeelhouder is. Het saldo op deze Zwitserse bankrekening bedroeg op 11 februari 2011 € 895,334.93. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat het vermogen op deze bankrekening van hem is. Tevens heeft [medeverdachte 3] verklaard dat de inkomsten van [bedrijf 3] en [bedrijf 2] in 2005 naar [bedrijf 1] zijn gegaan
Belastingdienst
[medeverdachte 3] heeft, nadat hij was aangehouden op verdenking van witwassen, van het vermogen dat hij aanhield via [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 1] melding gemaakt bij de Belastingdienst.
Conclusie
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat de voorwerpen in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig zijn. Gelet hierop mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat de voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn.
Nu de verdediging de criminele herkomst van het geld niet gemotiveerd heeft weersproken en verdachte niet met een verklaring is gekomen van een (legale) herkomst van het geld, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de voorwerpen in de tenlastelegging van misdrijf afkomstig zijn.
4.3.2.2 Voorwaardelijk opzet
Verdachte heeft op 18 november 2015 een verklaring afgelegd. In het verhoor is, blijkens het ter zake opgestelde proces-verbaal, aan hem gevraagd of hij wist dat [medeverdachte 3] in 2003 was veroordeeld voor beleggingsfraude, waarop verdachte bevestigend heeft geantwoord. Ter terechtzitting van 2 november 2020 heeft verdachte verklaard dat hij tijdens zijn verhoor in 2015 bedoeld had bevestigend te antwoorden op de vraag of hij wist dat [medeverdachte 3] veroordeeld was. Hij wist dat [medeverdachte 3] was veroordeeld, maar niet dat dat voor beleggingsfraude was. De rechtbank heeft echter geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de weergave van de eerste verklaring van verdachte. Uit het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van het verhoor blijkt dat verdachte zijn verklaring heeft doorgelezen, heeft verklaard daarin te volharden en deze heeft ondertekend. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verdachte heeft geweten dat [medeverdachte 3] in 2003 was veroordeeld voor beleggingsfraude.
Hypothecaire leningen
Verdachte heeft twee hypothecaire leningen afgesloten bij [bedrijf 4] . [bedrijf 4] leende geen gelden uit, anders dan nadat daarvoor toestemming was verleend door [medeverdachte 3] . De hypotheekakte voor de woning in [woonplaats] dateert van juli 2005. Verdachte heeft vanaf het begin af aan niet, zoals wel was overeengekomen, maandelijks rentebetalingen verricht, maar minder frequente betalingen van ogenschijnlijk willekeurige bedragen. Eind 2007/begin 2008 heeft verdachte een nieuwe (hypothecaire) lening bij [bedrijf 4] afgesloten, nu ten behoeve van een woning in [woonplaats] . Ook voor die lening heeft verdachte, terwijl maandelijkse rentebetalingen waren overeenkomen, minder frequent betalingen verricht. Op het moment van zijn aanhouding op 18 november 2015 had voor beide woningen totaal aan rente betaald moeten zijn een bedrag van ongeveer € 125.000,--. Blijkens de rekeningafschriften van [bedrijf 4] was voor de woningen een totaalbedrag van ongeveer € 76.000,-- betaald. Verdachte heeft verklaard nooit te zijn aangemaand of anderszins te zijn aangesproken door [bedrijf 4] in verband met de achterstand in de rentebetalingen. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij via zijn broer [medeverdachte 1] in contact is gekomen met [bedrijf 4] en dat hij wist dat ook zijn broer [medeverdachte 2] een hypotheek bij [bedrijf 4] had. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat [medeverdachte 3] de ultimate beneficial owner van [bedrijf 4] was.
De rechtbank acht het, mede gelet op het feit dat [medeverdachte 3] toestemming moest geven voor het verstrekken van de leningen door [bedrijf 4] , hoogst onwaarschijnlijk dat, toen verdachte via zijn broer bekend raakte met [bedrijf 4] en hij aldaar een hypothecaire lening afsloot, hem niet duidelijk is geworden dat zijn broer [medeverdachte 3] op enigerlei wijze aan [bedrijf 4] gelieerd was. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte wist dat [medeverdachte 3] betrokken was bij [bedrijf 4] . In het licht van de hierboven vastgestelde feiten is de rechtbank voorts van oordeel dat verdachte, wetende dat [medeverdachte 3] was veroordeeld voor beleggingsfraude, op het moment dat grote betalingsachterstanden zonder enig gevolg bleven, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de door hem geleende gelden van misdrijf afkomstig waren. Door desondanks de leningen voort te zetten heeft verdachte de geleende bedragen witgewassen. De rechtbank acht het witwassen van de onder A en B van de tenlastelegging genoemde hypothecaire leningen dan ook wettig en overtuigend bewezen.
[bedrijf 2] / [bedrijf 3] en [bedrijf 1]
Verdachte is op 15 februari 2006 op verzoek van [medeverdachte 3] mee naar Zwitserland gegaan, waar zij een afspraak hadden bij de EFG Bank. De volgende dag heeft verdachte bij de EFG Private Bank, die is gevestigd op hetzelfde adres als de EFG Bank, een bankrekening op zijn naam gekregen.
Op 17 februari 2006 is per fax aan verdachte om toestemming gevraagd om een geldbedrag van € 1.319.295,57 van [bedrijf 2] / [bedrijf 3] over te boeken naar zijn nieuwe bankrekening in Zwitserland. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die fax voor akkoord heeft ondertekend, hetgeen duidt op kennis van de inhoud van die fax en dus op de wetenschap dat de bankrekening met voornoemd saldo op zijn naam stond. Dat dit geldbedrag ook daadwerkelijk een paar dagen later is overgeboekt, leidt de rechtbank af uit het feit dat op 20 februari 2006 opdracht is gegeven om een geldbedrag van € 1.319.295,57 – dus exact hetzelfde bedrag dat op de bankrekening van [bedrijf 2] en [bedrijf 3] stond – te storten op de nieuwe Zwitserse bankrekening van verdachte en dit bedrag ook daadwerkelijk is bijgeschreven op die bankrekening.
De rechtbank leidt verder uit de bewijsmiddelen af dat het geldbedrag van de Zwitserse bankrekening van verdachte op enig moment is overgeboekt naar de Zwitserse bankrekening van [bedrijf 1] Limited, een entiteit die op 19 oktober 2006 is opgericht op de Britse Maagdeneilanden en waarvan verdachte de enig aandeelhouder is.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de geldbedragen genoemd onder C en D op de tenlastelegging van misdrijf afkomstig waren. Hij heeft immers ingestemd met het verplaatsen van een groot geldbedrag dat feitelijk aan [medeverdachte 3] toebehoorde van een rekening waaraan zijn naam gekoppeld was naar een Zwitserse bankrekening op zijn naam, en daarnaast is hij 100% aandeelhouder geworden van een op de Britse Maagdeneilanden gevestigde entiteit waar hijzelf geen enkele betrokkenheid bij had, allemaal op verzoek van [medeverdachte 3] , terwijl verdachte wist dat [medeverdachte 3] was veroordeeld voor beleggingsfraude. De verklaring van verdachte dat hij dacht dat hij in Zwitserland een volmacht zou krijgen voor het geval er iets met [medeverdachte 3] zou gebeuren, vindt de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen ongeloofwaardig. Dit betekent dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat het opzet van verdachte, in ieder geval in voorwaardelijke zin, was gericht op witwassen.
Verdachte heeft, door gelden die feitelijk van [medeverdachte 3] waren, op een Zwitserse bankrekening op zijn naam te laten overmaken en door gelden die feitelijk van [medeverdachte 3] waren op rekening van een rechtspersoon op de Britse Maagdeneilanden, waarvan hij de 100% aandeelhouder was, te houden, die bedragen verworven, voorhanden gehad, overgedragen, de herkomst, de vindplaats en de vervreemding en verplaatsing verborgen en verhuld wie de rechthebbende op die bedragen was.
4.3.2.3 Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking heeft gehandeld met zijn broer [medeverdachte 3] , zodat ook bewezen kan worden verklaard dat het witwassen tezamen en in vereniging heeft plaatsgevonden.
4.3.2.4 Gewoontewitwassen
De rechtbank is van oordeel dat de frequentie van de gepleegde witwashandelingen niet zodanig is dat geoordeeld kan worden dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair:
op meerdere tijdstippen in de periode van 1 juni 2005 tot en met 18 november 2015, te Groningen, Hoofddorp, Zwitserland en de Britse Maagdeneilanden,
tezamen en in vereniging met een natuurlijke persoon
(van) voorwerpen
te weten:
A. Woning aan de [adres] te [woonplaats]
- een hypothecaire geldlening en geldbedrag, te weten ter hoogte van
EUR 145.000,-- in verband met de aankoop van die woning en
B. Woning aan de [adres] te [woonplaats]
- een hypothecaire geldlening en geldbedrag, te weten ter hoogte van
EUR 210.000,--, in verband met de aankoop van die woning, en
C. [bedrijf 2] / [bedrijf 3]
- een geldbedrag van in totaal ongeveer EUR 1.319.000,--, van [bedrijf 2] / [bedrijf 3] , ontvangen door hem, verdachte, en
o een geldbedrag van EUR 29.641,--, aan betalingen door hem, verdachte, met omschrijving ‘Less fee due to [D] ”, en
o een geldbedrag van EUR 3.031,60, aan betalingen door hem, verdachte, met omschrijving Less fees due to [naam] ”, en
o een geld bedrag van ongeveer EUR 74.465,--, aan betalingen door hem, verdachte, met omschrijving “Less fees due to [bedrijf 11] SA”, en
D. [bedrijf 1] Ltd
  • een geldbedrag van in totaal EUR 895.334,93,--, van [bedrijf 1] Ltd en
  • een geldbedragen van ongeveer EUR 282.000,--, van [bedrijf 1] Ltd ten behoeve van de koop van de Woning aan de [adres] te [woonplaats] , en
  • een geldbedrag van EUR 109.950,--, als betaling door [bedrijf 1] Ltd aan [bedrijf 4] N.V.,
de herkomst en de vindplaats en de vervreemding en verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en heeft/hebben verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende op die voorwerpen was en wie die voorwerpen voorhanden heeft gehad
en
die voorwerpen heeft/hebben verworven en voorhanden heeft/hebben gehad en heeft/hebben overgedragen,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader, (telkens) wisten, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van witwassen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN BESLISSING OP HET BESLAG

8.1
Hoofdstraf
8.1.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar met een proeftijd van 3 jaren;
- een taakstraf van 240 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis;
- een geldboete van € 10.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 jaar hechtenis.
8.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen gemaakt over de strafmaat.
8.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen ten behoeve van de aankoop van twee panden en een geldbedrag van ongeveer € 1.300.000,-. Verdachte heeft geprofiteerd van uit misdrijf afkomstig geld van zijn broer door dit via een buitenlandse rechtspersoon van hem lenen. Ook heeft verdachte uit misdrijf afkomstig geld van zijn broer weggesluisd via een bankrekening in Zwitserland die op naam van verdachte stond. Daarnaast heeft verdachte meegewerkt aan het opzetten van een ingewikkelde vennootschapsstructuur. Daarmee heeft verdachte een actieve bijdrage geleverd aan het verhullen van de rechthebbende van die criminele gelden. Witwassen is een ernstig feit dat in niet te onderschatten mate bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit. Het leidt er immers toe dat uit misdrijf verkregen geld een schijnbaar legale herkomst krijgt, waarna het geld vrijelijk in de legale economie kan worden uitgegeven en ervoor zorgt dat ‘misdaad loont’. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd. Dit neemt de rechtbank hem kwalijk.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 september 2020. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten voor fraudedelicten. Hoewel bij witwassen niet (direct) kan worden gesproken van een benadelingsbedrag zoals bij fraudedelicten, ziet de rechtbank aanleiding die oriëntatiepunten wel als uitgangspunt te nemen. Witwassen wordt immers, net als fraudedelicten, ernstiger en stafwaardiger naarmate de bedragen waar het om gaat hoger worden. De oriëntatiepunten voor fraudedelicten noemen in het geval van een benadelingsbedrag van meer dan € 1.000.000,- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren als uitgangspunt.
De rechtbank ziet echter in de rol van verdachte aanleiding om van voornoemd oriëntatiepunt in zijn voordeel af te wijken. Dat is, omdat het verwijt dat hem valt te maken minder verstrekkend is dan dat hij met vol opzet de witwashandelingen heeft gepleegd, en waarbij het er met betrekking tot de gelden van [bedrijf 2] , [bedrijf 3] en [bedrijf 1] toch vooral op lijkt dat hij voor het karretje van zijn broer [medeverdachte 3] is gespannen.
De rechter stelt verder vast dat de redelijke termijn is overschreden en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de mate van overschrijding van de redelijke termijn – kan echter in bepaalde gevallen worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende.
De redelijke termijn is op 18 november 2015 aangevangen toen verdachte in verzekering werd gesteld. De regiefase bij de rechter-commissaris werd op 5 maart 2019 afgerond. De inhoudelijke behandeling van de zaak is vervolgens op 2 november 2020 aangevangen, waarna de zaak is aangehouden tot 1 februari 2021, omdat medeverdachte [medeverdachte 3] niet ter terechtzitting aanwezig kon zijn vanwege persoonlijke omstandigheden. Het vonnis wordt heden gewezen, op 31 maart 2021.
Uit het hiervoor omschreven procesverloop volgt dat de zaak niet binnen 2 jaren met een einduitspraak is afgerond. Bij de beoordeling van de redelijkheid van de duur van het procesverloop dient in de onderhavige zaak rekening te worden gehouden met de omvang van het opsporingsonderzoek, de complexiteit van de zaak, het gerechtvaardigd belang dat heeft bestaan bij gelijktijdige berechting van de zaken tegen de medeverdachten en de vertraging die in het opsporingsonderzoek is opgetreden doordat medeverdachte [medeverdachte 3] pas in 2018 een verklaring heeft afgelegd, die aanleiding gaf om daar nader onderzoek naar te doen.
De rechtbank is van oordeel dat al deze factoren een overschrijding van de termijn van 2 jaren rechtvaardigen, mede gelet op het feit dat er tot het moment waarop de regiefase bij de rechter-commissaris was afgerond, voortdurend voortgang is geweest in het onderzoek. Dit geldt echter niet voor de tijd die gemoeid is geweest om na afronding van de regiefase bij de rechter-commissaris de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting in te plannen, hetgeen ongeveer 1,5 jaar heeft geduurd. De daarmee gemoeide tijd levert een vertraging op van ongeveer 1 jaar die niet voor rekening van verachte dient te komen. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Alles afwegende acht de rechtbank in beginsel een taakstraf voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, passend en geboden, maar zal deze straf, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen in die zin, dat zij volstaat met het opleggen van een taakstraf van 240 uren.
8.2
Bijkomende straf en beslag
8.2.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de niet in beslag genomen Zwitserse bankrekeningen op naam van verdachte en [medeverdachte 3] verbeurd te verklaren, nu deze voorwerpen geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen, dan wel dat het strafbare feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen.
Ten aanzien van de onder verdachte in beslag genomen woningen, heeft de officier van justitie aangevoerd dat het beslag zal worden opgeheven indien de hypotheekvorderingen van [bedrijf 4] op verdachte in de zaak van [medeverdachte 3] verbeurd zijn verklaard.
8.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet in de onderhavige zaak geen aanleiding de vorderingen tot verbeurdverklaring van de Zwitserse bankrekeningen op naam van verdachte en [medeverdachte 3] toe te wijzen. Aangezien er ook geen strafvorderlijk beslag als bedoeld in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering rust op voornoemde bankrekeningen, zal de rechtbank daarover evenmin enige andere beslissing nemen.
Ten aanzien van de onder verdachte in beslag genomen woningen, zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte van deze voorwerpen, gelet op de vrijspraak ten aanzien van de woningen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de
officier van justitie ontvankelijkin de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het
primair ten laste gelegde bewezenzoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
Beslag
- gelast de
teruggave aan verdachtevan de volgende voorwerpen:
10. Wegen, 1/12 deel [adres] [woonplaats] sectie [sectie] ;
11. Wonen, app.recht [adres] , [woonplaats] ;
12. Wonen, app.recht [adres] [woonplaats] ;
13. Parkeren, app.recht parkeerpl [adres] [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E. Spruit, voorzitter, mrs. E.W.A. Vonk en M.E. Falkmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.P. Versluis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 maart 2021.
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage 1: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
hij (al dan niet h.o.d.n.v. [bedrijf 1] Ltd.) op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2005 tot en met 18 november 2015, te Groningen, en/of Hoofddorp, en/of (elders) in Nederland, en/of Zwitserland, en/of de Britse Maagdeneilanden,
tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
(van) een of meer voorwerp(en)
te weten:
A. Woning aan de [adres] te [woonplaats] (AH-074)
- de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (AH-074) en/of een hypothecaire geldlening en/of geldbedrag, te weten ter hoogte van EUR 145.000,--, althans een hoeveelheid geld, (in verband met de aankoop van die woning) en/of (van dat bedrag)
B. Woning aan de [adres] te [woonplaats] (AH-075)
- de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (AH-75) en/of een hypothecaire geldlening en/of geldbedrag, te weten ter hoogte EUR 214.123,52, althans een hoeveelheid geld, (in verband met de aankoop van die woning), en/of
C. [bedrijf 2] / [bedrijf 3] (AH-085)
- ( (een) geldbedrag(en) van in totaal ongeveer EUR 1.319.000,--, althans een hoeveelheid geld, van [bedrijf 2] / [bedrijf 3] , ontvangen door hem, verdachte, (AH-085, D-035 2/2) en/of (van dat bedrag)
o (een) geldbedrag(en) van ongeveer EUR 29.641,--, althans een hoeveelheid geld, aan betalingen door hem, verdachte, met omschrijving ‘Less fee due to [D] ” (D-035 2/2), en/of
o (een) geldbedrag(en) van ongeveer EUR 3.031,60, althans een hoeveelheid geld, aan betalingen door hem, verdachte, met omschrijving Less fees due to [naam] ”, en/of
o (een) geld bedrag(en) van ongeveer EUR 74.465,--, althans een hoeveelheid geld, aan betalingen door hem, verdachte, met omschrijving “Less fees due to [bedrijf 11] SA”, en/of
D. Voorwerp(en) toebehorende aan verdachte al dan niet h.o.d.n.v. [bedrijf 1] Ltd. (AH-084, AH-088)
  • (een) geldbedrag(en) van in totaal ongeveer EUR 895.334,93,--, althans een hoeveelheid geld, van [bedrijf 1] Ltd (AH-084, D-071) en/of
  • (een) geldbedrag(en) van ongeveer EUR 282.000,--, althans een hoeveelheid geld, van [bedrijf 1] Ltd ten behoeve van de koop van de Woning aan de [adres] te [woonplaats] (D-026, D-028, AH-077), en/of
  • een geldbedrag van ongeveer EUR 109.950,-- , althans een hoeveelheid geld, als betaling door [bedrijf 1] Ltd aan [bedrijf 4] N.V. (DOC-191),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding e verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of heeft/hebben verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren en/of wie het/dat voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad
en/of
dat/die voorwerp(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) wist(en), dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), daarvan een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
(Artikel 420ter / 420bis jo artikel 47 Wetboek van Strafrecht)
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij (al dan niet h.o.d.n.v. [bedrijf 1] Ltd.) op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2005 tot en met 18 november 2015, te Groningen, en/of Hoofddorp, en/of (elders) in Nederland, en/of Zwitserland, en/of de Britse Maagdeneilanden,
tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
(van) een of meer voorwerp(en)
te weten:
A. Woning aan de [adres] te [woonplaats] (AH-074)
- de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (AH-074) en/of een hypothecaire geldlening en/of geldbedrag, te weten ter hoogte van EUR 145.000,--, althans een hoeveelheid geld, (in verband met de aankoop van die woning) en/of (van dat bedrag)
B. Woning aan de [adres] te [woonplaats] (AH-075)
- de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (AH-75) en/of een hypothecaire geldlening en/of geldbedrag, te weten ter hoogte EUR 214.123,52, althans een hoeveelheid geld, (in verband met de aankoop van die woning), en/of
C. [bedrijf 2] / [bedrijf 3] (AH-085)
- ( (een) geldbedrag(en) van in totaal ongeveer EUR 1.319.000,--, althans een hoeveelheid geld, van [bedrijf 2] / [bedrijf 3] , ontvangen door hem, verdachte, (AH-085, D-035 2/2) en/of (van dat bedrag)
o (een) geldbedrag(en) van ongeveer EUR 29.641,--, althans een hoeveelheid geld, aan betalingen door hem, verdachte, met omschrijving ‘Less fee due to [D] ” (D-035 2/2), en/of
o (een) geldbedrag(en) van ongeveer EUR 3.031,60, althans een hoeveelheid geld, aan betalingen door hem, verdachte, met omschrijving Less fees due to [naam] ”, en/of
o (een) geld bedrag(en) van ongeveer EUR 74.465,--, althans een hoeveelheid geld, aan betalingen door hem, verdachte, met omschrijving “Less fees due to [bedrijf 11] SA”, en/of
D. Voorwerp(en) toebehorende aan verdachte al dan niet h.o.d.n.v. [bedrijf 1] Ltd. (AH-084, AH-088)
  • (een) geldbedrag(en) van in totaal ongeveer EUR 895.334,93,--, althans een hoeveelheid geld, van [bedrijf 1] Ltd (AH-084, D-071) en/of
  • (een) geldbedrag(en) van ongeveer EUR 282.000,--, althans een hoeveelheid geld, van [bedrijf 1] Ltd ten behoeve van de koop van de Woning aan de [adres] te [woonplaats] (D-026, D-028, AH-077), en/of
  • een geldbedrag van ongeveer EUR 109.950,-- , althans een hoeveelheid geld, als betaling door [bedrijf 1] Ltd aan [bedrijf 4] N.V. (DOC-191),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of heeft/hebben verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren en/of wie het/dat voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad
en/of
dat/die voorwerp(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
(Artikel 420quater jo artikel 47 Wetboek van Strafrecht)
art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Bijlage 2: de bewijsmiddelen [1]
Vonnis van het Landgericht Aken (Duitsland)
In de strafzaak tegen [medeverdachte 3] wegens beleggingsfraude heeft het Landgericht Aken [2] op 14 mei 2003 het volgende vonnis uitgesproken:
De verdachte is schuldig aan oplichting in zes gevallen. [3]
De klanten sloten bij interesse contracten zowel met [bedrijf 5] c.q. [bedrijf 6] GmbH als met [bedrijf 7] GmbH. [4]
De geldstromen bij de bedrijven [bedrijf 6] en [bedrijf 7] :
De voor belegging bestemde gelden van de klanten werden door [bedrijf 7] GmbH geïnd. In totaal stortten de klanten DEM 30.523.736,46. Deze middelen zijn voor de volgende ontvangers c.q. doeleinden gebruikt:
[bedrijf 2] DEM 7.278.667,56
[bedrijf 5] GmbH DEM 5.895.450,87
[bedrijf 6] GmbH DEM 2.608.839,03
[bedrijf 8] GmbH DEM 1.107.504,40 [5]
[bedrijf 3] S.A. DEM 364.431,96
Het bedrijf [bedrijf 2] S.A. was gevestigd op Guernsey. Tussen [bedrijf 7] en [bedrijf 2] S.A. bestond een op 1 maart 1995 gesloten overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst zou [bedrijf 2] S.A. zogenaamde research-diensten voor de goederentermijnmarkt leveren. Hiervoor zou maandelijks USD 250.000,-- betaald worden. In werkelijkheid werd er echter door het bedrijf [bedrijf 2] S.A., waarbij onduidelijk is wie er achter dit bedrijf zit, geen enkele prestatie geleverd, terwijl het bedrijf [bedrijf 7] in de periode van februari 1995 tot mei 1996 in totaal USD 3.754.630,25 betaalde. Ook bij het bedrijf [bedrijf 3] S.A. ging het om een bedrijf dat geen enkele prestatie leverde, terwijl in werkelijkheid naar dit bedrijf het bovengenoemde geldbedrag afvloeide. [6]
In de periode van 1994 tot aan het optreden van de politie in juni 1996 stelden in totaal 296 op de beschreven aard en wijze geworven klanten uit Nederland en België aan het bedrijf [bedrijf 7] een kapitaal ten behoeve van belegging ter hoogte van USD 22.479.778,74 ter beschikking. Daarvan bleef voor de klanten in totaal slechts een bedrag van USD 2.471.372,68 over, zodat in totaal een verlies per saldo van USD 19.998.406,06 (89% van de in totaal ter beschikking gestelde som) vastgesteld kon worden. Deze verliezen van de beleggers berustten op een met de bedrijfsgroep [bedrijf 5] GmbH, [bedrijf 6] GmbH en [bedrijf 7] GmbH gevolgde strategie van de verantwoordelijken van dit bedrijf, volgens welke deze met het hun ter beschikking gestelde belegde kapitaal niet zodanig werkten om door beleggingen in termijnhandel via op de beurs toegelaten brokers winsten voor de beleggers te behalen, maar deze beleggingsvorm in eerste instantie ervoor gebruikten om door het uitvoeren van in principe economisch gezien onzinnige transacties ten gunste van het bedrijf [bedrijf 7] provisies te behalen, waardoor het belegd kapitaal van de klanten in ruime mate werd opgebruikt. Door dit bedrijfsbeleid dat de verdachte [verdachte] en [A] van begin af aan voerden, werden de altijd onervaren beleggers, die als ze van deze zakelijke handelwijze zouden hebben geweten, niet voor beleggingssommen zouden hebben getekend, misleid. [7]
De Kamer is er derhalve van overtuigd dat de verdachte [verdachte] in volle omvang het bedrijfsbeleid van de bedrijven [bedrijf 5] GmbH, [bedrijf 6] GmbH en [bedrijf 7] GmbH heeft bepaald.
De Kamer is ook de overtuiging toegedaan dat de verdachte [verdachte] bij de bedrijfsvoering van de bedrijven in kwestie slechts beoogde om door bovenmatige omzetting van het kapitaal van de beleggers zoveel mogelijk provisie te behalen. Over dit ware oogmerk van de verdachte [verdachte] , waarvan ook de medeverdachte [medeverdachte 4] die vele jaren in dienst was, op de hoogte was, zijn de klanten misleid. [8]
Uitspraak rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 maart 2008:
Uitspraak in de zaak op de vordering van de officier van justitie strekkende dat de rechtbank verlof verleent tot tenuitvoerlegging in Nederland van na te noemen in Duitsland gewezen rechterlijke beslissing tegen [medeverdachte 3] , verder te noemen: de veroordeelde.
De veroordeelde is bij rechterlijke uitspraak van het Landgericht Aken (Duitsland) d.d. 14 mei 2003 schuldig bevonden aan beleggingsfraude in 6 gevallen, gepleegd in of omstreeks de periode van 1994 tot en met 1996 te Duitsland. [9]
Op grond van de overgelegde stukken, bezien in samenhang met de verklaring van de veroordeelde ter zitting, is komen vast te staan dat de rechterlijke beslissing, waarvan de tenuitvoerlegging wordt verzocht, is gewezen ter zake van een feit dat naar Nederlands recht strafbaar is, te weten als: Oplichting. [10]
De verklaring van getuige [medeverdachte 3] ter terechtzitting van 1 februari 2021:
Het klopt dat ik in de periode van 1994-1996 inkomsten heb genoten die aan mij zijn uitgekeerd via [bedrijf 8] , [bedrijf 3] en [bedrijf 2] . Ik was indirect gerechtigde tot het vermogen van [bedrijf 2] . Ik was ook de enig gerechtigde. Dit geldt ten aanzien van [bedrijf 3] idem dito. De voorzitter vraagt mij wat er met de bedragen zijn gebeurd die naar [bedrijf 8] en [bedrijf 9] (de opvolger van [bedrijf 8] ) zijn gegaan. Die bedragen zijn naar de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 8] gegaan en zijn gebruikt voor levensonderhoud. De inkomsten van [bedrijf 3] en [bedrijf 2] zijn in 2005 naar [bedrijf 1] gegaan. [11]
[bedrijf 4] N.V.
Het proces-verbaal [bedrijf 4] N.V.:
Op 29-01-1997 is [bedrijf 4] N.V. opgericht en ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Nijverheid te Curaçao. Eerst trad als bestuurder op [bedrijf 10] N.V. (Curaçao), later [bedrijf 12] N.V. (Curaçao). [12]
Brief van [medeverdachte 3] d.d. 15 november 2017 (beroep op de inkeerregeling):
In 1997 heb ik [bedrijf 4] N.V. laten oprichten. De aandelen zijn bij oprichting uitgereikt aan een trustmaatschappij en nadien in bewaring gehouden voor mij (toonderaandelen). De aandelen zijn aan mij toe te rekenen waardoor ik 100% aanmerkelijk belanghouder ben van de vennootschap. [13]
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige]
V: Wie is 'the ultimate beneficial owner’ (UBO) van [bedrijf 4] NV?
A: Dat is de heer [medeverdachte 3] . Hij is vanaf het begin de UBO. [14]
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige]
U vraagt mij of het dan zo werkte dat een willekeurig persoon contact op komen nemen met [bedrijf 10] om een lening af te sluiten en dat wij als procuratiehouders in beginsel bevoegd waren om een leningsovereenkomst te sluiten, zonder overleg met [medeverdachte 3] . Nee. [15]
De verklaring van getuige [medeverdachte 3] ter terechtzitting van 1 februari 2021:
De voorzitter vraagt mij waarom ik [bedrijf 4] heb opgericht. Dat heb ik gedaan om aandelen in te kopen en te handelen. Eigenlijk alles wat zich zakelijk zou voordoen. [16]
Woning aan de [adres] te [woonplaats]
Het proces-verbaal [adres] [woonplaats] :
Aankoop appartementsrecht benedenwoning [adres] , [woonplaats] door [verdachte] . Akte van levering van 15-07-2005. Aankoopprijs € 127.500,-.
Geldlening wordt verstrekt door [bedrijf 4] N.V. te Curaçao.
Akte van hypotheek is van 15-07-2005. Lening € 145.000,-, rente 4% (vast voor 15 jaar).
Onderpand: appartementsrecht benedenwoning [adres] , [woonplaats] . [17]
Vanuit de bankrekening 000.00.80.00.514 van [bedrijf 4] N.V. is op 29-06-2005 een bedrag van € 145.000,- overgemaakt naar Notariskantoor [notaris 1] met als omschrijving: “Aankoop pand te [adres] / [verdachte] ”. [18]
Het overzichtsproces-verbaal materieel:
Ten aanzien van deze door [bedrijf 4] N.V. aan [verdachte] verleende
lening/hypotheek kan nog worden opgemerkt dat ingaande 01-08-2005 maandelijks aan rente [19]
verschuldigd is (4% van € 145.000,- = € 5.800,-:12 =) € 483,33. Tot 03-11-2005 zijn geen rentebetalingen vastgesteld in de administratie van [bedrijf 4] N.V.. [20]
Woning aan de [adres] te [woonplaats]
Het proces-verbaal uitlevering gevorderde gegevens:
Aankoop van het appartementsrecht bekend onder bouwnummer [bouwnummer] gevestigd te [woonplaats] , inmiddels bekend als [adres] . [21]
Het proces-verbaal appartementsrecht [woonplaats] :
Aankoop appartementsrecht te bouwen woning te [woonplaats] door [verdachte] .
Akte van levering van 18-10-2007. Aankoopprijs € 47.867,-.
Geldlening wordt verstrekt door [bedrijf 4] N.V. te Curaçao.
Akte van hypotheek is van 09-01-2008. Lening € 210.000,-, rente 4,5% (vast voor 20 jaar).
Onderpand: appartementsrecht te bouwen woning te [woonplaats] .
Onder het kopje geldlening staat vermeld:
“De schuldenaar heeft op heden van de schuldeiser ter leen ontvangen en is deswege aan de schuldeiser schuldig de som van...(...) € 210.000,-". [22]
Op 04-01-2008 is € 95.347,48 ontvangen op de kwaliteitsrekening van het notariskantoor. Opdrachtgever, is [bedrijf 4] N.V. c/o [bedrijf 10] N.V.. Als omschrijving is gegeven: “Aankoop van bouwnr [bouwnummer] en [bouwnummer] in het project [project] . Gebouw [gebouw] te [woonplaats] ”.
In de administratie van [bedrijf 4] N.V. zijn aangetroffen:
  • een bankafschrift waarop te zien is dat op 03-01-2008 een bedrag van € 95.347,48 is betaald aan Notariskantoor [notaris 2] met als omschrijving: “ [adres] (hoek kruisweg). Aankoop van bouwnr [bouwnummer] en [bouwnummer] in het project [project] , gebouw [gebouw] te”;
  • een nota van afrekening, gericht aan [verdachte] , van 20-12-2007 waarop het betaalde bedrag voorkomt van € 95.347,48. Op deze nota staat ook o.a. vermeld hoe dit bedrag tot stand is gekomen, namelijk:
"Hoofdsom hypotheek
Hypothecaire lening van [bedrijf 4] N.V. € 210.000,-
Af: bouwdepot € 114.652,52-
- een overeenkomst van geldlening van 26-11-2007 waarin [verdachte] verklaart een geldlening van € 210.000,- “wegens op heden van deze ter leen genomen en ontvangen gelden schuldig te zijn de som van...(...) € 210.000,-“ aan [bedrijf 4] N.V.. [23]
Het overzichtsproces-verbaal materieel:
Door [verdachte] is in de periode 03-11-2005 t/m 23-01-2007 aan [bedrijf 4]
N.V. aan rente en/of aflossing betaald: (5.898,- + 2.840,- + 2.840,- =) € 11.578,-. [24]
In de periode 28-02-2008 t/m 04-11-2015 is door [verdachte] een bedrag van € 64.481,20 betaald aan [bedrijf 4] N.V..
Aan [bedrijf 4] N.V. had aan rente betaald moeten worden:
- ten aanzien van de lening/hypotheek ten behoeve van de woning in [woonplaats] over de periode 01-02-2007 t/m 18-11-2015 (datum aanhouding [verdachte] ) (totaal 106 maanden à € 483,33): € 51.232,98;
- ten aanzien van de lening/hypotheek ten behoeve van de woning in [woonplaats] over de periode 01-02-2008 t/m 18-1.1-2015 (datum aanhouding [verdachte] ) (totaal 94 maanden à € 787,50): € 74.025,-,
totaal derhalve: € 125.257,98. [25]
Verklaring verdachte ter terechtzitting
Ik kon goed meekijken met [medeverdachte 1] hoe hij een nieuwbouwhuis had gekocht. Ik had van hem de contactgegevens van [bedrijf 4] gekregen. [26] (…) Ik wist dat [medeverdachte 2] ook een lening had bij [bedrijf 4] . [27]
[bedrijf 2] S.A. en/of [bedrijf 3] S.A.
Het proces-verbaal [bedrijf 2] S.A. en [bedrijf 3] S.A.:
Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 3] op 12-05-2011 zijn diverse bescheiden betreffende de EFG Bank aangetroffen. Het betreft:
a. Een overzicht van de "Euro Account van [bedrijf 2] / [bedrijf 3] – [verdachte] ”.
Een fax van [bedrijf 11] SA aan [medeverdachte 3] van 07-02-2006 waarin is gesteld:
“This is to confirm that a meeting with Mr [B] of EFG Bank has been arranged for Wednesday, 15 February at 4:00pm at the above Bank, 24 Quai du Seujet, 1211 Geneva 2. The persons attending will be [C] , your brother and yourself and, perhaps, Dr. [D] .”
Een overzicht van gemaakte kosten van [bedrijf 11] SA aan [verdachte] van 15-02-2006, met als referentie:
“ [bedrijf 2] & [bedrijf 3] EFG Bank & other Sundry Matters”.
(…)
“1. Reinstatement of [bedrijf 2] & [bedrijf 3] in Guernsey...(...).”
(…) [28]
“2. Completing all due diligence on [verdachte] .
(…)
“3. Completing all due diligence on [medeverdachte 3] including extensive correspondence and telephone calls with [D] in Germany, [naam] in Netherlands and [naam] in Switzerland to include attendance at Meetings in Germany the Netherlands and Guernsey and dealing with the due diligence matters raised by EFG Bank, Switzerland, including attendance at meetings in Switzerland thereon.”
(…)
“5. Attending to all matters in the period from June 2005 to Februay 2006 including all money transfers during this period.”
Een fax van EFG Private Bank van 16-02-2006, gericht aan [medeverdachte 3] .
Bij de EFG Private Bank, die is gevestigd op hetzelfde adres als de EFG Bank, worden bankrekeningen aangehouden in US$-valuta en €-valuta door:
- [medeverdachte 3] ;
- [verdachte] .
Een fax van [C] , director [bedrijf 11] SA (Zwitserland), aan [verdachte] van 17-02-2006. In deze fax wordt o.a. gesteld:
“Dear [verdachte]
[bedrijf 2] / [bedrijf 3]
Please find attached, updated statement with the deductions for fees, which have all been converted into Euros. Please fax back your confirmation that you agree on these figures and the balance can be tranferred to the new account opened in your name at EFG Bank, Geneva”.
Op de fax staat geschreven “accoord” en daarachter staat een handtekening.
Bijgevoegd is een overzicht met als kop:
[bedrijf 2] / [bedrijf 3] - [verdachte] EURO ACCOUNT
In dit overzicht wordt gesteld dat op 10-03-2003 op deze bankrekening een bedrag van € 1.397.032,70 zou zijn ontvangen; omschrijving: “By transfer brought forward". O.a. de navolgende betalingen zouden zijn gedaan:
- op 16-02-2006 van € 29.641,00 met als omschrijving: “Less fee due to [D] ”;
- op 16-02-2006 van € 3.031,60 met als omschrijving: “Less fees due to [naam] ;
- op 16-02-2006 van € 74.465,- met als omschrijving: “Less fees due to [bedrijf 11] SA.
Saldo op 16-02-2006 zou zijn: € 1.319.295,57. [29]
Een fax van EFG Private Bank gericht aan [medeverdachte 3] d.d. 16 februari 2006:
EFG Private Bank
24 quai du Seujet,
1211 GENEVE 2
TELEFAX
To: Mr. [medeverdachte 3]
Date: February 16. 2006
(…)
Dear [medeverdachte 3] ,
As per our phone conversation, Please find attached the wiring details for your both accounts.
(…)
US DOLLARS
Beneficiary: [medeverdachte 3]
Account number: [nummer]
(…)
EURO
Beneficiary: [medeverdachte 3]
Account number: [nummer] [30]
(…)
US DOLLARS
Beneficiary: [verdachte]
Account number: [nummer]
(…)
EURO
Beneficiary: [verdachte]
Account number: [nummer]
Beneficiary’s Bank: EFG Private Bank Zurich [31]
Instructie geld overmaken d.d. 20 februari 2006:
EFG Bank
ZURICH: Bahnhofstrasse 16, 8001 Zurich
GENEVE: Quai du Seujer 24, 1211 Genève 2
CLIENT: [verdachte]
[nummer]
TRANSFER/CREDIT ADVICE
AS PER INSTRUCTIONS OF 20 FEBRUARY 2006
ORDERING BANK: EFG BANK
BAHNHOFSTRASSE
ZURICH
PAYMENT DETAILS INTERNAL TRANSFER BALANCE OF INVESTMENTS FUNDS
TRANSFER AMOUNT EUR 1,319,295.57
AMOUNT CREDITED EUR 1,319,295.57
VALUE DATE: 22 FEBRUARY 2006 [32]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 november 2020:
De voorzitter vraagt mij of ik bij de ontmoeting op 15 februari 2006 was. De voorzitter houdt voor dat ik in mijn schriftelijke verklaring heb verklaard dat dat in Zwitserland was. Ja dat klopt. [medeverdachte 3] zei dat het in Zwitserland moest plaatsvinden. Ik moest daar een handtekening zetten. De voorzitter houdt voor dat er in de fax van 16 februari 2006 wordt verzocht mijn goedkeuring terug te faxen en dat in de bijlage het bedrag van 1,3 miljoen wordt genoemd (D-35). Het is mijn handtekening op dat document. [medeverdachte 3] had mij gevraagd om het te ondertekenen. [33]
Verklaring vrijwillige verbetering van [medeverdachte 3] d.d. 3 juli 2018:
1a. Vul in de tabel hieronder de verschillende bezittingen en/of schulden in die u niet eerder hebt aangegeven.
Bankrekening Switzerland
1b. Geef in de tabel hieronder voor iedere bezitting en/of schuld uit vraag 1a aan wat de waarde was op 1 januari van elk jaar. [34]
Bezitting of schuld
2004
2005
1.319.295
2006
1.319.295
2007
1.330.000
2008
(…)
Rekeningafschrift EFG Bank van [bedrijf 1] Limited d.d. 16 januari 2007
EFG Bank
ZURICH: Bahnhofstrasse 16, 8001 Zurich
GENEVE: Quai du Seujer 24, 1211 Genève 2
CLIENT [bedrijf 1] LIMITED
[nummer]
FIDUCIARY DEPOSIT / NEW PLACEMENT
PLACED WITH: EFG PRIVATE BANK SA.GUERNSEY BRANCH
SINCE 17 JAN 2007
DEBIT DETAILS:
PRINCIPAL
EUR 1,330,000.00
AMOUNT DEBITED EUR 1,330.000.00
VALUE DATE: 17 JAN 2007 [35]
[bedrijf 1] Ltd.
Het proces-verbaal [bedrijf 1] Ltd.:
Op 19-10-2007 wordt op de bankrekening van [bedrijf 4] N.V., nr. [nummer] , een bedrag van € 109.950,- ontvangen van [bedrijf 1] Limited met als omschrijving: “ [omschrijving] ”.
Bij een eerdere doorzoeking van de woning van [medeverdachte 3] op 12-05-2011 zijn diverse bescheiden betreffende [bedrijf 1] Ltd. aangetroffen. Het betreft: [36]
(…)
c. Een overzicht van de EFG Bank per 11-02-2011 betreffende de bankrekening [nummer] ten name van [bedrijf 1] Ltd.
Deze bank zou op 11-02-2011 een saldo hebben van:
€ 895,334.93 Grand total [37]
Het proces-verbaal [adres] [woonplaats] :
Aankoop recht van erfpacht van een perceel grond [adres] , [woonplaats] door [medeverdachte 2] en zijn vrouw [E] . Akte van levering van 15-07-2009. Aankoopprijs € 470.000,-.
Geldlening wordt verstrekt door [bedrijf 4] N.V. te Curaçao.
Op 29-05-2009 is € 50.000,- ontvangen van [bedrijf 1] Ltd. met als omschrijving: “waarborgsom pand [adres] te [woonplaats] [medeverdachte 2] ".
Op 14-07-2009 is € 232.000,- ontvangen van [bedrijf 1] Ltd. met als omschrijving: “waarborgsom pand [adres] te [woonplaats] [medeverdachte 2] ”.
De betalingen door [bedrijf 1] Ltd. kwamen van de bankrekening: “ [rekeningnummer] / [bedrijf 1] Ltd. 6/CH/EFG Bank/ [nummer] ” [38]
Brief van [medeverdachte 3] d.d. 15 november 2017:
Via [bedrijf 1] beheer ik mijn privévermogen. [39]
Het proces-verbaal Panama papers d.d. 16 augustus 2016:
Door mij is onderzoek gedaan op het internet naar Nederlandse personen die zouden voorkomen in de zogeheten “Panama Papers”.
Nadat ik de zoekopdracht “Officers” heb gegeven verscheen een lijst van “Officers”. In deze lijst komt o.a. voor:
“MR. [verdachte] Netherlands Panama Papers”
(…)
“Enitity: [bedrijf 1] Limited
Role: Shareholder
Incorporation: 19-oct-2006
Jurisdiction: British Virgin Islands
Status: Active” [40]
Vervolgens heb ik op de naam van [bedrijf 1] Limited geklikt en verscheen een overzicht. Hierin staat o.a. vermeld:
Connected to 1 officer
Connected to 1 intermediary
Registered in: British Virgin Islands
Linked countries: Switzerland
Officer: mr. [verdachte] , role: Shareholder [41]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier van de Belastingdienst/FIOD, onderzoeksnummer 51326, bevinden, te weten map 1 t/m 7 (pagina 1 tot en met 2559) en de eerste en tweede aanvulling (ongenummerd). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. AH staat voor ambtshandeling. Waar wordt verwezen naar D, DOC of RHV betreft het andere geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, van het Wetboek van Strafvordering.
2.D-076, p. 1090.
3.D-076, p. 1091.
4.D-076, p. 1101.
5.D-076, p. 1104.
6.D-076, p. 1105.
7.D-076, p. 1106.
8.D-076, p. 1137.
9.D-076, p. 1075.
10.D-076, p. 1076.
11.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 februari 2021, p. 2.
12.AH-080, p. 338.
13.Tweede aanvulling, DOC-216, 5/5.
14.RHV-CU-02, p. 2481.
15.Het proces-verbaal verhoor door de rechter-commissaris op 11 april 2018, p. 7.
16.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 februari 2021, p. 5.
17.AH-074, p. 317.
18.AH-074, p. 318.
19.Overzichtsproces-verbaal materieel, p. 21.
20.Overzichtsproces-verbaal materieel, p. 22.
21.AH-008, p. 86.
22.AH-075, p. 319.
23.AH-075, p. 320.
24.Overzichtsproces-verbaal materieel, p. 21.
25.Overzichtsproces-verbaal materieel, p. 22.
26.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 november 2020, p. 3.
27.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 november 2020, p. 4.
28.AH-085, p. 362.
29.AH-085, p. 363.
30.D-018, p. 876.
31.D-018, p. 877.
32.Tweede aanvulling, DOC-213.
33.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 2 november 2020, p. 4.
34.Tweede aanvulling, DOC-212.
35.Tweede aanvulling, DOC-214 1/10.
36.AH-084, p. 360.
37.AH-084, p. 361.
38.AH-077, p. 327.
39.Tweede aanvulling, DOC-216, 5/5.
40.Eerste aanvulling, AH-088, 1/12.
41.Eerste aanvulling, AH-088, 2/12.