ECLI:NL:RBMNE:2021:1373

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
16.019540-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere winkeldiefstallen en oplegging ISD-maatregel

Op 7 april 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een groot aantal winkeldiefstallen. De verdachte, geboren in 1971 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van diefstal van diverse goederen, waaronder verpakkingen gerookte zalm, kaas, Jack Daniels, deodorant en vleespakketten, gepleegd in verschillende supermarkten in Blaricum en Huizen tussen september 2019 en juli 2020. Tijdens de zitting op 24 maart 2021 heeft de officier van justitie, mr. H.J. Lambers, de verdachte beschuldigd van in totaal negen feiten van winkeldiefstal en lokaalvredebreuk. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. H. de Kroon, pleitte voor vrijspraak van de lokaalvredebreuk en betwistte de bewijsvoering van de andere feiten.

De rechtbank oordeelde dat de tenlasteleggingen geldig waren en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan de meeste ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de lokaalvredebreuk, waarvan hij werd vrijgesproken. De rechtbank overwoog dat de verdachte een stelselmatige dader was, met een lange geschiedenis van criminaliteit en verslavingsproblematiek. Gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico, besloot de rechtbank tot oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren. De rechtbank weigerde de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen, omdat de ISD-maatregel als de meest passende maatregel werd beschouwd voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16.019540-21, 16.168283-20 en 16.175192-20 (gev. ttz) (P)
16.068297-18 (VTVV) en 21.001486-18 (VTVV)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1971] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Lelystad te Lelystad.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. H.J. Lambers en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H. de Kroon, advocaat te Hilversum, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGINGEN

De tenlasteleggingen met voornoemde parketnummers zijn als bijlagen aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 16.019540-21:
op 15 september 2020 in Blaricum verpakkingen gerookte zalm heeft gestolen bij [supermarkt] ;
parketnummer 16.168283-20:
1:
op 27 oktober 2019 in Huizen pakken kaas heeft gestolen bij Coop;
2:
op 9 januari 2020 in Blaricum verpakkingen zalm heeft gestolen bij Coop;
3:
op 25 januari 2020 in Huizen verpakkingen zalm heeft gestolen bij Albert Heijn;
4:
op 5 februari 2020 in Huizen flessen Jack Daniels heeft gestolen bij Boni;
5:
op 6 februari 2020 in Huizen flessen deodorant heeft gestolen bij Kruidvat;
6:
op 14 februari 2020 in Huizen vleespakketten heeft gestolen bij Albert Heijn;
7:
op een of meer tijdstippen op 23 februari 2020 in Huizen flessen Jack Daniels heeft gestolen bij Boni;
8:
op 23 februari 2020 in Huizen zich schuldig heeft gemaakt aan lokaalvredebreuk door opzettelijk naar binnen te gaan bij supermarkt Boni aan het [adres] , terwijl hem de toegang tot die winkel was ontzegd voor een periode van een jaar, ingaande op 5 februari 2020;
parketnummer 16.175192-20:
op 6 juli 2020 in Huizen flessen showergel heeft gestolen bij Kruidvat.
De rechtbank nummert de bij de voornoemde dagvaardingen ten laste gelegde feiten respectievelijk als feit 1 (parketnummer 16.019540-21), de feiten 2 tot en met 9 (parketnummer 16.168283-20) en feit 10 (parketnummer 16.175192-20).

3.VOORVRAGEN

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van de onder 9 ten laste gelegde lokaalvredebreuk. Hij acht de onder 1 tot en met 8 ten laste gelegde feiten en het onder 10 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 9 ten laste gelegde lokaalvredebreuk. Zij heeft gesteld dat de onder 1 tot en met 8 ten laste gelegde feiten en het onder 10 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 9
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 9 ten laste gelegde lokaalvredebreuk.
Verdachte ontkent dat de bedoelde winkelontzegging hem bekend was en uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat deze ontzegging aan hem is uitgereikt of dat hij anderszins van de ontzegging op de hoogte is gesteld. Onder die omstandigheden kan het voor een bewezenverklaring van lokaalvredebreuk vereiste opzet niet bewezen worden verklaard en dient vrijspraak te volgen.
Feit 3
Bewijsmiddelen [1]
[aangever 1] doet namens supermarkt Coop in Blaricum aangifte van winkeldiefstal op 9 januari 2020 [2] . Op camerabeelden [3] is zichtbaar dat omstreeks 16.36 uur een man de winkel binnenkomt, rechtstreeks naar het schap loopt waar de zalm ligt en vervolgens handen vol pakjes zalm in zijn rugtas stopt en daarna de winkel verlaat via de ingang. [4] Er worden 37 pakjes gesneden zalm vermist. [5]
Verbalisanten [verbalisant 1] [6] , [verbalisant 2] [7] , [verbalisant 3] [8] en [verbalisant 4] [9] herkennen de man op de beelden als: [verdachte] , geboren op [1971] in [geboorteplaats] .
Bewijsoverweging
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 9 januari 2020 in de Coop in Blaricum zevenendertig verpakkingen zalm heeft gestolen.
Feiten 1 en 2, 4 tot en met 8 en 10
Deze ten laste gelegde feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft deze feiten bekend en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden ten aanzien van deze feiten met een opsomming van bewijsmiddelen zoals hieronder per feit is aangegeven.
Feit 1:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aangifte van 23 september 2020, genummerd PL0900-2020310362-2, opgemaakt door politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van [aangever 1]
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 24 maart 2021.
Feit 2:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aangifte van 30 oktober 2019, genummerd PL0900-2019325414, opgemaakt door politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van [aangever 2]
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 24 maart 2021.
Feit 4:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aangifte van 17 februari 2020, genummerd PL0900-2020036066-1, opgemaakt door politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van [aangever 3]
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 24 maart 2021.
Feit 5:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aangifte van 14 februari 2020, genummerd PL0900-2020047215-1, opgemaakt door politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van [aangever 4]
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 24 maart 2021.
Feit 6:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aangifte van 24 februari 2020, genummerd PL0900-2020057451-1, opgemaakt door politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van [aangever 5]
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 24 maart 2021.
Feit 7:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aangifte van 24 februari 2020, genummerd PL0900-2020057812-1, opgemaakt door politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van [aangever 3]
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 24 maart 2021.
Feit 8:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aangifte van 23 februari 2020, genummerd PL0900-2020056698-1, opgemaakt door politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van [aangever 4]
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aangifte van 23 februari 2020, genummerd PL0900-2020056815-1, opgemaakt door politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van [aangever 6]
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 24 maart 2021.
Feit 10:
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aangifte van 6 juli 2020, genummerd PL0900-2020215705-3, opgemaakt door politie Midden-Nederland, houdende een verklaring van [aangever 7]
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 24 maart 2021.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 15 september 2020 te Blaricum meerdere verpakkingen gerookte zalm, die toebehoorden aan [supermarkt] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2
op 27 oktober 2019 te Huizen dertien pakken kaas, die toebehoorden aan Coop, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;Feit 3
op 9 januari 2020 te Blaricum zevenendertig verpakkingen zalm, die toebehoorden aan de Coop, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 4
op 25 januari 2020 te Huizen zeven verpakkingen zalm, die toebehoorden aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 5
op 5 februari 2020 te Huizen twee flessen Jack Daniels, die toebehoorden aan de Boni, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 6
op 6 februari 2020 te Huizen zes flessen deodorant, die toebehoorden aan Kruidvat, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 7
op 14 februari 2020 te Huizen vier vleespakketten, die toebehoorden aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 8
op meer tijdstippen op 23 februari 2020 te Huizen in totaal vier flessen Jack Daniels, die toebehoorden aan de Boni, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 10
op 6 juli 2020 te Huizen zes showergel flessen, die toebehoorden aan Kruidvat, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder de feiten 1 tot en met 8 en onder feit 10 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feiten 1 tot en met 8 en feit 10, telkens:
diefstal

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier heeft gevorderd aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) op te leggen voor de duur van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om aan verdachte geen ISD-maatregel op te leggen, maar een lange voorwaardelijke gevangenisstraf, met oplegging van de (bijzondere) voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een fors aantal winkeldiefstallen. Winkeldiefstal is een vervelend feit dat voor de gedupeerde winkelier in het algemeen schade en overlast teweegbrengt. Daarnaast brengt winkeldiefstal vaak ook hinder of zelfs gevoelens van onveiligheid teweeg bij het winkelend publiek, dat uiteindelijk ook meer voor de koopwaar zal gaan betalen omdat winkeliers de schade ten gevolge van winkeldiefstal doorgaans in de prijs door berekenen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
‑ een op naam van verdachte gesteld uittreksel justitiële documentatie (‘strafblad’) van 22 februari 2021;
- reclasseringsadviezen van 5 oktober 2020 en 18 februari 2021, opgemaakt door N. ter Beek, reclasseringswerker van GGZ Reclassering Inforsa te Hilversum.
Voornoemde reclasseringsadviezen houden onder meer in dat bij verdachte sprake is van een schizoaffectieve stoornis, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van diverse middelen, voornamelijk cocaïne. De verslavingsproblematiek is diepgeworteld en langdurig van aard en wordt gezien als voornaamste risicofactor; verdachte pleegt vermogensdelicten om te voorzien in zijn verslaving. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.
Interventies die eerder zijn ingezet, waaronder een aanmelding voor een kortdurende klinische opname en aanmelding bij ambulante behandelinstellingen, zijn onvoldoende effectief gebleken om het gedragspatroon van verdachte te doorbreken en werden gekenmerkt door een zeer geringe inzet van verdachte en een patroon in het niet nakomen van afspraken. Verdachte toonde een (zeer) antisociale houding en gaf weinig tot geen openheid van zaken. Verdachte laat zich kennelijk niet afschrikken door openstaande voorwaardelijke strafdelen. Een langdurige klinische behandeling, gevolgd door ambulante behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf of maatregel worden, met het oog op de omvangrijke problematiek, onvoldoende kansrijk en haalbaar geacht. Een zodanig kader is ook in het verleden onvoldoende toereikend gebleken om tot vermindering van het recidiverisico te komen. Gelet op verdachtes situatie, zijn delictverleden, verslavingsproblematiek en het recidiverisico, acht de reclassering een ISD-maatregel noodzakelijk. Een langdurig klinisch behandeltraject in een forensische kliniek is van essentieel belang. Aansluitend kan ambulante behandeling en nazorg plaatsvinden.
De reclassering adviseert oplegging aan verdachte van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Met betrekking tot de mogelijkheid tot het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel is voldaan. Verdachte is een stelselmatige dader in de zin van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en voldoet ook overigens aan de in dat artikel genoemde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel.
Bewezen is verklaard dat verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan (in totaal negen) misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Uit voornoemd uittreksel justitiële documentatie van 22 februari 2021 blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten ten minste driemaal wegens misdrijven onherroepelijk is veroordeeld, waaronder de veroordelingen:
  • van de politierechter in de Rechtbank Midden-Nederland van 23 mei 2019 tot een vrijheidsbenemende straf en een taakstraf;
  • van de politierechter in de Rechtbank Midden-Nederland van 14 maart 2018 tot een vrijheidsbenemende straf;
  • van de politierechter in de Rechtbank Oost-Brabant van 24 mei 2017 tot een vrijheidsbenemende straf.
De thans bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen; deze straffen hebben verdachte er dus niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien blijkt ook uit het reclasseringsrapport dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, gezien het aantal en de ernst van de door verdachte begane misdrijven, de veiligheid van goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist.
Ten slotte is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel uit de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers (in het bijzonder de vordering van de ISD-maatregel bij stelselmatige daders) van het Openbare Ministerie. Verdachte valt onder de definitie van stelselmatige dader en hij is een persoon van achttien jaar of ouder die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
De tot nu toe aan verdachte opgelegde straffen en interventies hebben er niet toe geleid dat verdachte zijn gedrag heeft veranderd. De reclassering heeft nadrukkelijk gesteld, mede gezien de (omvangrijke) problematiek van verdachte, de mislukte interventies in het verleden en de daarbij door verdachte getoonde houding, geen mogelijkheden (meer) te zien voor behandeling en begeleiding van verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf of maatregel.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen en met name gelet op de door de verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade, is de rechtbank van oordeel dat het belang van de maatschappij thans zwaar dient te wegen en dat de bescherming van de maatschappij oplegging van de ISD-maatregel aan verdachte eist. Daarbij heeft de rechtbank mede in overweging genomen dat binnen het kader van deze maatregel voldoende mogelijkheden bestaan tot behandeling van de (verslavings)problematiek van verdachte en dat, anders dan bij oplegging van een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf, meer mogelijkheden bestaan tot herkansing (binnen het gestelde kader) na een eventuele terugval in de behandeling of in middelengebruik. Een ISD-maatregel biedt de meeste zekerheid dat verdachte daadwerkelijk zijn behandeling zal ondergaan. Deze maatregel is daarom het meest geschikt om bij te dragen aan het oplossen van (een deel van) de problematiek van verdachte, hetgeen noodzakelijk is om het recidiverisico te beëindigen, althans (substantieel) te verlagen. De rechtbank acht oplegging van de ISD-maatregel daarom geïndiceerd en zal in die zin beslissen.
Daarbij merkt de rechtbank op dat zij oog heeft voor het feit dat verdachte ten overstaan van de rechtbank heeft verklaard (intrinsiek) gemotiveerd te zijn voor een langdurige klinische behandeling en een beroep heeft gedaan op de rechtbank om de behandeling in een andere kader op te leggen. Om bovengenoemde redenen, beslist de rechtbank toch anders. De rechtbank spreekt de hoop uit dat verdachte zijn motivatie kan vasthouden en dat hij zich zal inzetten voor een goed verloop van de behandeling. De rechtbank geeft verdachte hierbij nadrukkelijk mee dat de ISD-maatregel, gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, de meest passende maatregel voor hem is. Oplegging van deze maatregel moet dus niet worden gezien als een vorm van ‘afstraffing’ omdat eerdere interventies niet tot het beoogde resultaat hebben geleid.
Om de behandeling van de problematiek van verdachte alle kansen te geven en bovendien de maatschappij optimaal te beschermen, is het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

9.VORDERINGEN TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 22 juni 2018 (parketnummer 16.068297-18) is aan verdachte een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, waarbij als voorwaarde is gesteld dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 februari 2020 (parketnummer 21.001486-18) is aan verdachte een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 6 weken voorwaardelijk, waarbij aan deze voorwaardelijk opgelegde straf algemene en bijzondere voorwaarden zijn verbonden. Als algemene voorwaarde is onder meer gesteld dat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Als bijzondere voorwaarden zijn onder meer gesteld dat verdachte zijn medewerking zal verlenen aan een meldplicht bij de reclassering en aan een behandelverplichting voor zijn drugsverslaving.
9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aanvankelijk (schriftelijk) gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van de aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen van respectievelijk 1 maand en 6 weken.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 24 maart 2021 deze vordering gewijzigd, in die zin dat hij thans vordert de vordering af te wijzen, gelet op de door hem gevorderde oplegging van de ISD-maatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de vorderingen toe te wijzen. Daartoe is het volgende aangevoerd.
De verdediging heeft in de onderliggende strafzaak (met de parketnummers 16.019540-21, 16.168283-20 en 16.175192-20) bepleit om aan verdachte geen ISD-maatregel op te leggen, maar een lange voorwaardelijke gevangenisstraf, met oplegging van de (bijzondere) voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, waaronder opname en behandeling in een Forensische Verslavings- of Psychiatrische Kliniek of een soortgelijke zorginstelling. De periode van detentie ten gevolge van toewijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraffen van respectievelijk 1 maand en 6 weken kan worden benut voor het vinden van een voor verdachte passende plaats van behandeling in een kliniek zoals hiervoor bedoeld.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan het plegen van nieuwe strafbare feiten, zoals bewezen verklaard in dit vonnis.
Voorts blijkt uit rapportage van GGZ Reclassering Inforsa dat verdachte zich niet, althans onvoldoende heeft gehouden aan de hem bij het arrest van 7 februari 2020 opgelegde bijzondere voorwaarden zoals hiervoor omschreven.
Desondanks zullen de vorderingen van de officier van justitie worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat zij het, nu aan verdachte een ISD-maatregel zal worden opgelegd, niet opportuun acht dat (na het beëindigen van deze maatregel) voornoemde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen van respectievelijk 1 maand en 6 weken alsnog ten uitvoer zullen worden gelegd.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 9 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 tot en met 8 en 10 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 tot en met 8 en 10 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 tot en met 8 en 10 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging maatregel
- legt aan verdachte op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD)voor de duur van
2 jaren;
Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16.068297-18
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging;
Vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummer 21.001486-18
- wijst af de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van Esch, voorzitter, mrs. W.S. Ludwig en I.L. Gerrits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 april 2021.
Mrs. Van Esch en Horst zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlasteleggingen
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat hij:
parketnummer 16.019540-21:
op of omstreeks 15 september 2020 te Blaricum, een of meerdere verpakkingen gerookte zalm, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [supermarkt] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
parketnummer 16.168283-20:
1
op of omstreeks 27 oktober 2019 te Huizen dertien, althans een of meer pakken kaas, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Coop, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;2
op of omstreeks 9 januari 2020 te Blaricum zevenendertig, althans een of meer verpakkingen zalm, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de Coop, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
op of omstreeks 25 januari 2020 te Huizen zeven, althans een of meer verpakkingen zalm, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4
op of omstreeks 5 februari 2020 te Huizen twee, althans een of meer flessen Jack Daniels, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de Boni, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5
op of omstreeks 6 februari 2020 te Huizen zes, althans een of meer flessen deodorant, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Kruidvat, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
6
op of omstreeks 14 februari 2020 te Huizen vier, althans een of meer vleespakketten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7
op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 23 februari 2020 te Huizen (in totaal) vier, althans een of meer flessen Jack Daniels, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de Boni, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
8
op of omstreeks 23 februari 2020 te Huizen wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal gelegen op of aan [adres] en in gebruik bij supermarkt Boni, welk binnendringen daarin bestond dat hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk voornoemd lokaal is binnengegaan, terwijl aan hem, verdachte, door of namens de rechthebbende de toegang tot voornoemd lokaal (schriftelijk) was ontzegd voor een periode van 1 jaar, ingaande op
5 februari 2020;
parketnummer 16.175192-20:
op of omstreeks 6 juli 2020 te Huizen zes, althans een of meer showergel flessen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Kruidvat, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 30 mei 2020, genummerd PL0900-2020057476, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 001 tot en met 180. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 27-28
3.Pagina’s 30-41
4.Pagina 27
5.Pagina 28
6.Pagina’s 43-46
7.Pagina’s 48-50
8.Pagina’s 52-55
9.Pagina’s 57-60