ECLI:NL:RBMNE:2021:1363

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
UTR 20/4109
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor bootlift in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft eiser, wonende aan de [adres 1] te [plaats 1], een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een bootlift. De gemeente Stichtse Vecht, als verweerder, heeft deze vergunning geweigerd op basis van strijd met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Eiser heeft in zijn beroep aangevoerd dat de bootlift ruimtelijk inpasbaar is en dat er al meerdere voorzieningen langs de Vecht aanwezig zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen, aangezien de bootlift niet past binnen de bestemmingen van het geldende bestemmingsplan en de Ligplaatsenvisie van de gemeente. De rechtbank heeft ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat verweerder voor andere gevallen andere bestemmingsplannen en welstandseisen hanteert. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de weigering van de omgevingsvergunning terecht was en heeft het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4109
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2021 in de zaak tussen

1.a

[eiser], te [plaats 1] ,
eiser,
(gemachtigde: mr. E.J. Heiningen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder,
(gemachtigde: A.M.B. Lagarde).

Inleiding

1.1
Op 7 juni 2019 heeft een toezichthouder van verweerder op het perceel van eiser aan de [adres 1] te [plaats 1] geconstateerd dat eiser een bootlift heeft gerealiseerd zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning. Verweerder heeft een brief (gedateerd
1 juli 2019) aan eiser gestuurd, waarin staat dat verweerder voornemens is een last onder dwangsom op te leggen om de geconstateerde overtreding te beëindigen. In deze brief heeft verweerder meegedeeld dat eiser het opleggen van de last kan voorkomen door binnen vier weken het bouwwerk uit eigen beweging te verwijderen en verwijderd te houden, dan wel door een volledig ontvankelijke vergunningsaanvraag in te dienen.
1.2
Op 17 augustus 2019 heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een bootlift aan de [adres 1] te [plaats 1] . Eiser heeft aangegeven dat zijn belang bij de vergunning er in is gelegen dat het merendeel van de boten met te hoge snelheid vaart, waardoor grote tot zeer grote golfslag wordt veroorzaakt en zijn kostbare boot tegen de kade stuitert met schade en slijtage tot gevolg. Ook heeft eiser aangegeven dat hij voor het plaatsen van de bootlift een vergunningscheck heeft uitgevoerd op de website van verweerder, op grond waarvan hij heeft geconcludeerd dat alleen een vergunning nodig was van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Eiser heeft die vergunning aangevraagd en verkregen en pas daarna de bootlift laten plaatsen.
1.3
Bij besluit van 14 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de omgevingsvergunning geweigerd.
1.4
Bij besluit van 5 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, omdat de bootlift in strijd is met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand.
1.5
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
Juridisch kader
3.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan;
(…).
3.2
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd, in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit, (b) strijd met de Bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand.
3.3
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid kan, zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur [1] aangewezen gevallen.
Ruimtelijk inpasbaar?
4.1
Eiser heeft betoogd dat de bootlift ruimtelijk inpasbaar is en geen onevenredige inbreuk maakt op het ruimtelijk beeld langs de Vecht. In dat verband heeft eiser er op gewezen dat op het gedeelte van de Vecht waar de bootlift is gerealiseerd al vele steigers aanwezig zijn. Het beeld wordt al bepaald door boten en ondersteunende voorzieningen. Daarnaast kan verweerder in een omgevingsvergunning aanvullende voorschriften opnemen over de wijze waarop de bootlift mag worden gebruikt, zoals dat de boot slechts 10 centimeter boven het wateroppervlak gehesen mag worden. De ruimtelijke impact wordt daarmee geminimaliseerd, aldus eiser.
4.2
De rechtbank constateert dat op het perceel van eiser het bestemmingsplan Maarssen aan de Vecht, partiële herziening (het bestemmingsplan) van toepassing is. De bootlift is gesitueerd op de bestemming ‘water’ als bedoeld in artikel 16 van de planregels en op de dubbelbestemming ‘Grens gemeentelijk beschermd dorpsgezicht’ als bedoeld in artikel 21 van de planregels. De bootlift valt volgens verweerder niet binnen deze bestemmingen en is in strijd met het bestemmingsplan.
Weliswaar zou met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 2o van de Wabo in samenhang met artikel 4, derde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) kunnen worden afgeweken van het bestemmingsplan, maar dat vindt verweerder niet wenselijk, omdat de bootlift in strijd is met de Ligplaatsenvisie Stichtse Vecht (de Ligplaatsenvisie).
4.3
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat verweerder van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wabo slechts gebruik kan maken indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat verweerder bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent in dit geval dat verweerder de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
4.4
Volgens het Afwijkingenbeleid gemeente Stichtse Vecht 2014 (hierna: het Afwijkingenbeleid) is afwijken in beginsel mogelijk, maar moet bij een beschermd stads- of dorpsgezicht maatwerk worden geleverd. Er zal alleen worden afgeweken van het bestemmingsplan als de kwaliteit of gebruiksmogelijkheden van het bouwwerk of de omgeving door de afwijking niet in onevenredige mate verslechtert (artikel 3.3). Op grond van artikel 3.4, eerste lid, van het Afwijkingenbeleid moet de activiteit passen binnen de geldende of in ontwerp neergelegde visies en beleidskaders van de gemeente, provincie en het rijk. In de Ligplaatsenvisie heeft verweerder onder meer het volgende opgenomen:

“Bescherming dorpsgezichten en buitenplaatsen

De aantrekkelijkheid van de Vecht wordt deels gevormd door de historische bebouwing. Deze kennen specifieke bescherming. Bij de inrichting van ligplaatsen, halteplaatsen en voorzieningen is dit een belangrijke afweging. Ligplaatsen mogen de beeldkwaliteit niet negatief beïnvloeden.”

(…)

“Boatsavers en bootliften

Boat-savers en bootliften zijn ongewenst. Deze voorzieningen beperken de beeldkwaliteit en sluiten niet aan bij het historisch profiel. Hiervoor wordt geen toestemming gegeven.”

4.5
Hoewel de rechtbank er begrip voor heeft dat eiser schade aan zijn boot zo veel mogelijk wil voorkomen, is de rechtbank – gelet op het vorenstaande – van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen gebruik te maken van zijn wettelijke afwijkingsbevoegdheid. Dat de ruimtelijke consequenties wellicht beperkt blijven door de boot maar 10 cm boven het water te tillen, neemt immers niet weg dat verweerder bootliften op zichzelf ongewenst acht. Ook bij een dergelijk of ander vergunningsvoorschrift zal er nog steeds sprake zijn van – volgens verweerder ongewenste – precedentwerking en een niet goed te handhaven situatie. Volgens verweerder kan bij eiser – als wonend vlakbij een brug – geen uitzondering worden gemaakt, omdat verweerder dan geen vat meer heeft op het historisch aanzicht.
4.6
De rechtbank constateert dat één van de weigeringsgronden uit 2.10, eerste lid, van de Wabo (strijd met het bestemmingsplan) terecht is tegengeworpen. Daarom zal de rechtbank de gronden die zien op de redelijke eisen van welstand onbesproken laten.
Gelijkheidsbeginsel?
5.1
Eiser heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Ter onderbouwing heeft eiser er op gewezen dat langs de Vecht aanwezig zijn:
- meerdere boatsavers ( [adres 2] [plaats 1] , [adres 3] [plaats 2] , [adres 4] [plaats 2] );
- een verhoogde tuin ( [adres 5] [plaats 1] );
- een vlot ( [adres 6] [plaats 1] );
- en een bootlift ( [adres 7] [plaats 1] ).
5.2
De rechtbank overweegt dat verweerder alleen bij de [adres 5] [plaats 1] en de [adres 7] [plaats 1] een omgevingsvergunning heeft verleend. Ten aanzien van de overige door eiser genoemde adressen wordt door verweerder gehandhaafd of wordt handhaving overwogen.
Verweerder heeft voor het adres [adres 5] [plaats 1] een omgevingsvergunning verleend voor het woonhuis, waarbij de wand voor de verhoogde tuin is inbegrepen. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit een andere situatie nu het gaat om een wand voor een verhoogde tuin en niet om een bootlift.
Voor het adres [adres 7] [plaats 1] heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor een bootlift. Volgens verweerder is dit geen gelijk geval nu voor de [Straatnaam] een ander bestemmingsplan, namelijk het bestemmingsplan Oud Zuilen en Op Buuren e.o. geldt en een ander welstandregime van toepassing is. De rechtbank kan verweerder daarin volgen. Ook overweegt de rechtbank dat de [adres 7] [plaats 1] niet direct aan de oever van de Vecht is gelegen en er ook om die reden geen sprake is van een gelijk geval. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel toekomt.
Ontwerpbestemmingsplan De Vecht, gemeente Stichtse Vecht
6.1
Eiser heeft betoogd dat hangende de bezwaarprocedure het ontwerpbestemmings-plan De Vecht, gemeente Stichtse Vecht (het ontwerpbestemmingsplan), ter inzage is gelegd. De bestemmingsomschrijving van de bestemming ‘Water-De Vecht’ is volgens eiser ruim en artikel 3.1 van het ontwerpbestemmingsplan laat uitdrukkelijk het gebruik van de Vecht toe ten behoeve van bewonersligplaatsen met de daarbij behorende afmeervoorzieningen. Op basis van dit ontwerpbestemmingsplan zou de bootlift gelegaliseerd kunnen worden, aldus eiser.
6.2
De rechtbank overweegt dat de aangevraagde omgevingsvergunning moet worden beoordeeld op grond van het vastgestelde bestemmingsplan ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Dat is het bestemmingsplan Maarssen aan de Vecht, partiële herziening. Het door eiser genoemde ontwerpbestemmingsplan is op 1 oktober 2020 ter inzage gelegd, maar is nog niet vastgesteld. Het ontwerpbestemmingsplan kan om die reden geen rol spelen bij het al dan niet verlenen van de aangevraagde omgevingsvergunning. Het ontwerpbestemmingsplan kan een rol spelen bij een eventuele handhavingsprocedure, maar dat ligt nu niet ter beoordeling aan de rechtbank voor. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat namens verweerder ter zitting is toegelicht dat het de bedoeling is om boatsavers en bootliften ook in de toekomst niet toe te staan aan de oevers van de Vecht.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 31 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht.