Overwegingen
1. Eiser heeft voor het laatst als chauffeur gewerkt. Zijn eerste ziektedag was op
9 oktober 2017. Op 6 september 2018 heeft een medisch eerstejaars ziektewet-beoordeling (EZWB) plaatsgevonden. Hierbij heeft de verzekeringsarts een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Op grond van deze FML heeft de arbeidsdeskundige in het rapport van 27 september 2018 onder meer de functies van administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en productiemedewerker (SBC-code 111180) voor eiser geschikt geacht. Vanaf 9 november 2018 ontving eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) omdat zijn ZW-uitkering was beëindigd en hij nog geen werk had. Eiser heeft zich op 22 januari 2019 ziekgemeld terwijl hij een WW-uitkering ontving. Verweerder heeft de WW-uitkering van eiser per 9 februari 2019 beëindigd en heeft eiser per 11 februari 2019 een ZW-uitkering toegekend. Op 20 mei 2020 heeft weer een EZWB plaatsgevonden, waarbij de verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiser verminderde benutbare mogelijkheden heeft. De verzekeringsarts heeft een FML opgesteld. Op
4 juni 2020 heeft de arbeidsdeskundige in een e-mailbericht uitgelegd dat eiser nog steeds geschikt is voor de functies van administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en productiemedewerker (SBC-code 111180).
Hierna heeft verweerder het primaire besluit genomen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 23 juni 2020 gerapporteerd dat eiser nog steeds geschikt geacht word voor zijn maatgevende arbeid en dat een hersteld-melding zal volgen op 10 juni 2020. Op 26 augustus 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat aanvullend eigen onderzoek en bestudering van het dossier, geen aanleiding geven om de beslissing van de primaire verzekeringsarts te herzien.
Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser per 10 juni 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat hij ‘zijn arbeid’ kan verrichten, namelijk de voorbeeldfuncties bij de EZWB van 20 mei 2020: administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en productiemedewerker (SBC-code 111180). Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
4. De gemachtigde van eiser heeft op 9 februari 2021 aanvullende medische stukken ingediend. Op de zitting van 9 februari 2021 heeft de gemachtigde van eiser meegedeeld dat zij deze stukken zo laat heeft ingediend, omdat zij deze zo laat van eiser heeft ontvangen. Verweerder, die met bericht van verhindering niet op de zitting is verschenen, is niet in staat geweest om op deze stukken te reageren.
5. Het is de verantwoordelijkheid van de gemachtigde van eiser om tijdig aanvullende stukken bij de rechtbank in te dienen. Nu deze niet binnen de termijn van tien dagen voor de zitting zijn ontvangen, is de vraag aan de orde of het toelaten van deze stukken in strijd is met de goede procesorde. De medische stukken dateren van
18 januari 2021 en hadden dus tijdig vóór de zitting kunnen worden ingediend. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting toegelicht dat de stukken zien op de huidige situatie van eiser en niet op zijn situatie rond de datum in geding (10 juni 2020). Omdat verweerder niet op de inhoud van de stukken heeft kunnen reageren en de stukken niet zien op (de periode rondom) de datum in geding, laat de rechtbank deze stukken, gelet op de goede procesorde, buiten de beoordeling van deze zaak.
6. Op 27 december 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat het beroepschrift van eiser met onderliggende stukken aanleiding geeft om alleen de functie ondersteunend administratief medewerker (SBC-code 315100) passend voor eiseres te achten en de functie productiemedewerker (SBC-code 111180) te laten vervallen. Dit was voor de gemachtigde van eiser aanleiding om op de zitting de beroepsgronden ten aanzien van laatstgenoemde functie in te trekken. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat op dit punt geen geschil meer bestaat tussen partijen.
7. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht, omdat verweerder in de bezwaarprocedure heeft nagelaten alle relevante gegevens van derden op te vragen. Dit terwijl uit de stukken blijkt dat eiser werd behandeld en door de huisarts is doorverwezen wegens psychische klachten. In beroep is de functie van productiemedewerker
(SBC-code 111180) komen te vervallen. Als verweerder in bezwaar alle relevantie informatie had opgevraagd, was deze functie in de bezwaarfase al komen te vervallen.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de beoordeling van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig is geweest. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gesproken tijdens een telefonisch spreekuur. Eiser ging hiermee akkoord. Verder heeft de primaire verzekeringsarts het dossier bestudeerd en informatie van derden bij de beoordeling meegewogen.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroepmag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin al een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van eiser tot het verrichten van arbeid, of indien eiser stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen is de rechtbank niet gebleken dat één van deze situaties zich voor heeft gedaan.
10. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat verweerder de psychische en lichamelijk klachten van eiser heeft onderschat en daarom onvoldoende beperkingen heeft aangenomen.
11. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 27 december 2020 naar aanleiding van het beroepschrift gerapporteerd dat de primaire verzekeringsarts een FML heeft opgesteld waarbij er beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van de psychische en de fysieke belastbaarheid. De primaire verzekeringsarts heeft met betrekking tot de psychische belastbaarheid rekening gehouden met een afgenomen stressbelastbaarheid door beperkingen te stellen ten aanzien van frequente deadlines en productiepieken, hoog handelingstempo bij complex mentale taken en conflicthantering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt deze beperkingen passend, gezien de aard van de psychische klachten van eiser. Uit het dossier van de huisarts blijkt ook niet omstreeks de datum in geding dat er sprake is van wezenlijke psychopathologie.
Ten aanzien van de fysieke belastbaarheid heeft de primaire verzekeringsarts beperkingen gesteld op het dragen van zware beschermmiddelen, zware trillingen en blootstelling aan gas/damp/rook/stof. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht deze beperkingen ten aanzien van de aanpassing aan fysieke omstandigheden toereikend.
Ten aanzien van dynamische handelingen is rekening gehouden met een beperkt vermogen tot zwaar duwen/trekken/tillen/dragen, frequent reiken en klimmen. Deze beperkingen acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet toereikend en niet compleet. Eiser heeft een afgenomen tastzin in de rechterduim en een onvermogen om met kracht schroefbewegingen te maken. Verder is eiser niet in staat om het hoofd hoog frequent in uiterste standen te brengen en is hij beperkt ten aanzien van duurbelasting in dorsaal flexie van de nek.
Ten aanzien van de statische belasting heeft de primaire verzekeringsarts eiser beperkt geacht voor duurbelasting in zitten/staan/gebogen en- of getordeerd actief zijn, boven schouderhoogte actief zijn en het hoofd in een bepaalde stand houden. De primaire arts geeft een beperkende toelichting bij boven schouderhoogte actief zijn wat niet is toegestaan. De primaire arts geeft aan dat eiser op een verhoging moet staan. Dit impliceert volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiser verdergaand beperkt is te achten voor boven schouderhoogte actief zijn, wat ook past bij de slechte toestand van zijn halswervelkolom. Eiser is niet in staat te achten duurbelasting te verrichten bij boven schouderhoogte actief zijn. Eiser kan hooguit een keer wat pakken.
Er is verder geen beperking aangenomen voor het werken in de nacht of late avond waar eiser een verstoorde nachtrust heeft ten gevolge van de pijnklachten in de nek. Eiser is hierdoor niet in staat te achten om in de nacht of avond te werken en kan niet meer dan ongeveer 8 uur per dag en 40 uur per week arbeid verrichten.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met deze beperkingen naar de overgebleven geduide functie van administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) gekeken. In deze functie is de beschikking over instelbaar kantoormeubilair zodat eiser naar believen zitten en staan kan afwisselen. Eiser moet reiken tijdens 8 werkuren 150 maal 30 centimeter en 10 maal 50 centimeter. Deze belasting in reiken is goed passend omdat de geringe reikafstand een iets hogere frequentie volledig compenseert. Er wordt niet meer dan 5 kilogram getild en/of gedragen. Er zijn beperkte hoofdbewegingen, namelijk tot 30 graden buigen en roteren zodat de nekbelasting laag is. Eiser hoeft in deze functie niet te klimmen en minimaal te traplopen, eenmalig 2 maal 20 treden wat niet dagelijks voorkomt. Alleen bij vergaderingen wordt een uur aaneen gezeten wat eens per maand voorkomt. Verder is een zitbelasting van 30 minuten aaneen aangewezen wat goed passend is te achten. Er is geen sprake van nacht- of avondwerk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht deze functie dan ook zeer goed passend bij de aard van de beperkingen van eiser.
12. Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom de vastgestelde beperkingen passend zijn voor eiser. Eiser heeft onvoldoende met medische stukken onderbouwd dat eiser op de datum in geding verdergaand of aanvullend beperkt moet worden geacht als gevolg van zijn psychische of fysieke klachten. Eiseres heeft in beroep ook geen nieuwe medisch geobjectiveerde feiten aangevoerd op grond waarvan anders geoordeeld dient te worden ten aanzien van het aannemen van een verdergaande urenbeperking De wijze waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, vormt ook geen toereikende grondslag voor het aannemen van meer of verdergaande beperkingen.
Arbeidskundige beoordeling
13. Eiser voert aan dat hij de overgebleven geduide functie ondersteunend administratief medewerker (SBC-code 315100) niet kan verrichten omdat hiervoor knijpkracht noodzakelijk is.
14. In de functie ondersteunend administratief medewerker is knijp-/grijpkracht een kenmerkende belasting. Het gaat om handgebruik naar keuze. Eiser moet dossiers, een nietmachine en een perforator hanteren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen beperking op het item knijp-/grijpkracht aangenomen. Uit de medische informatie die eiser heeft ingebracht bij de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep, blijkt niet dat bij eiser op de datum in geding sprake is van een beperking ten aanzien van knijpkracht. De gemachtigde van eiser voert deze grond voor het eerst op de zitting aan, zonder dit te onderbouwen met medische informatie. Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat eiser de functie ondersteunend administratief medewerker niet kan uitvoeren, omdat eiser hiervoor onvoldoende knijpkracht heeft.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.