In deze zaak heeft een vader, eiser, zijn zoon, gedaagde, aangeklaagd in een kort geding met de vordering om de zoon te veroordelen de woning te ontruimen. De vader stelt dat hij de woning in oktober 2020 om niet aan zijn zoon ter beschikking heeft gesteld voor een periode van twee maanden, waarna de zoon zonder recht of titel in de woning verblijft. De vader heeft een spoedeisend belang bij de ontruiming, omdat hij weer zelf over de woning moet kunnen beschikken. De zoon daarentegen stelt dat hij de woning heeft gehuurd voor een huurprijs van € 400,00 per maand en beroept zich op huurbescherming. De voorzieningenrechter heeft op 7 april 2021 vonnis gewezen en de vordering van de vader afgewezen. De rechter oordeelde dat het aannemelijk is dat de zoon de woning bewoont op basis van een huurovereenkomst, en dat de vader niet heeft voldaan aan de wettelijke vereisten voor opzegging van de huur. De vader is veroordeeld in de proceskosten van de zoon, die tot dat moment zijn begroot op € 309,00.