8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft op 27 april 2020 brand gesticht in zijn kamer bij [instelling] . Hierdoor is zijn kamer beschadigd geraakt en heeft hij medebewoners en medewerkers van [instelling] ernstig in gevaar gebracht. Dit is een ernstig feit. De brand had veel grotere gevolgen kunnen hebben als de medewerkers van [instelling] en de brandweerlieden niet zo adequaat hadden gehandeld. Dat de brand beperkt is gebleven tot de kamer van verdachte is niet aan hem te danken.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 7 juli 2020. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Verdachte is gedurende zes weken opgenomen geweest en onderzocht in het Pieter Baan Centrum. De rechtbank heeft kennisgenomen van de hierover opgemaakte Rapportage Pro Justitia van het NIFP van 10 februari 2021, ondertekend door psychiater D.I. Kuijpers en GZ-psycholoog A. Witvliet.
Hoewel verdachte beperkt heeft meegewerkt aan het onderzoek hebben de deskundigen kunnen vaststellen dat verdachte leidt aan een psychiatrische stoornis, in de vorm van schizofrenie. Bij verdachte is sprake van psychotische symptomen zoals uitgebreide wanen, desorganisatie in denken en gedrag, hallucinaties en negatieve symptomen Ook is sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis en mogelijk in het gebruik van cocaïne. Verdachte heeft daarnaast een licht verstandelijke beperking. Allen waren aanwezig ten tijde van het bewezen verklaarde. Volgens de deskundigen was destijds sprake van een exacerbatie van psychotische symptomen. In de aanloop naar het bewezenverklaarde was sprake van een floride psychotisch toestandsbeeld met nog nauwelijks enig effect van de medicatie. Daarnaast was sprake van actief middelengebruik voorafgaand aan de opname van verdachte bij [instelling] . De verstandelijke beperking kent een chronisch verloop en was daarmee eveneens aanwezig.
In verband met de weigering en de (wisselend) ontkennende houding van betrokkene is het voor de deskundigen niet mogelijk geweest om een complete delictanalyse op te stellen, maar op basis van de beschikbare informatie blijkt wel dat er bij betrokkene in de periode rondom het ten laste gelegde niet tot nauwelijks 'gezond gedrag' werd waargenomen. Verdachte werd in verband met een psychotische decompensatie gedwongen opgenomen op een gesloten HIC-afdeling en werd daar tot het einde toe omschreven als ernstig psychotisch. Daarnaast is verdachte al blijvend beperkt in vele facetten van zijn functioneren door de verstandelijke beperking. De psychose zal daarbovenop een verder negatief effect op dit al basale beperkte functioneren hebben gehad. Daarnaast is hij ernstig verslaafd en kan gebruik van dan wel zucht naar middelen ook nog een verdere ontregelende rol hebben gespeeld. Concluderend stellen de deskundigen dat verdachtes psychische stoornis en verstandelijke handicap zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde feit dermate hebben beïnvloed dat wordt geadviseerd het bewezenverklaarde tenminste verminderd aan verdachte toe te rekenen.
Het risico op herhaling van soortgelijke delicten wordt door de deskundigen ingeschat als hoog. De hierboven beschreven triade van probleemdomeinen, verder geproblematiseerd door het gebrek aan ziekte-inzicht, zelfbepalende en zorg mijdende attitude maakt dat het niet lukt om blijvend grip op verdachte te krijgen. Verdachte is zelf niet in staat om op een adequate manier met tegenslagen en problemen om te gaan en zal impulsief met (zelf)destructief gedrag kunnen reageren. Het risico hierop zal groter zijn ten tijde van een psychotische decompensatie, omdat dan de door de verstandelijke beperking al zeer beperkt aanwezige coping, oplossende vermogens, frustratietolerantie en agressieregulatie verder onder druk zullen komen te staan.
Om het recidiverisico te beperken adviseren de deskundigen aan verdachte tbs met dwangverpleging op te leggen. Ondanks de uitgebreide en langdurige psychiatrische behandeling, waarbij ook verschillende dwangmiddelen zijn toegepast (RM, ISD), krijgt de hulpverlening onvoldoende (blijvende) greep op hem. Verdachte heeft blijvend externe structuur nodig om niet terug te vallen in middelengebruik (met de daarbij behorende vermogensdelicten) en onttrekking aan behandeling (met bijbehorende psychiatrische decompensatie). Het gebrek aan ziekte-inzicht van verdachte in combinatie met zijn verstandelijke beperking maakt het niet goed mogelijk om afspraken met verdachte te maken. De complexe interactie tussen de hierboven beschreven probleemgebieden maakt ook dat verdachte lastig te plaatsen is gebleken buiten een forensische setting.
De rechtbank stelt op grond van de NIFP-rapportage vast dat bij verdachte sprake is een psychische stoornis, te weten schizofrenie en een stoornis in het gebruik van cannabis. Daarnaast is sprake van een licht verstandelijke beperking. Deze stoornissen en beperking waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit. Gezien de overwegingen van de deskundigen - in het bijzonder die over het psychotische toestandsbeeld van verdachte - acht de rechtbank aannemelijk dat de stoornissen en beperking het handelen van verdachte zodanig beïnvloedde, dat het feit hem slechts in sterk verminderde mate kan worden toegerekend. Uit de rapportage komt verder duidelijk naar voren dat - op het moment dat er geen passend kader beschikbaar is - sprake is van een hoog recidiverisico en dat ter beteugeling van dit recidiverisico het van belang is dat verdachte wordt opgenomen in een drugsvrije en gestructureerde behandel- en begeleidingssetting gespecialiseerd in de problematiek van verdachte. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen op deze punten over. Dat geldt ook voor het juridisch kader waarbinnen dit dient plaats te vinden. Gelet op het recidiverisico en het gebrek aan ziekte-inzicht bij verdachte acht de rechtbank het van belang dat verdachte langdurig, in een gestructureerde en beveiligde setting, wordt behandeld.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan alle wettelijke eisen van artikel 37a Sr om tot oplegging van de maatregel van tbs te komen. De bewezen verklaarde brandstichting is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog en een ander kader om de maatschappij afdoende te beschermen tegen de gedragingen van de verdachte als gevolg van zijn schizofrenie, stoornis in het gebruik van cannabis en licht verstandelijke beperking ontbreekt. De algemene veiligheid van personen en goederen, vereist dan ook terbeschikkingstelling.
De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet toereikend is om de bij verdachte bestaande problematiek te behandelen. Het ontbreekt verdachte aan ziekte-inzicht en bereidheid zich te laten behandelen waardoor hij niet in staat wordt geacht om zich aan voorwaarden te houden.
Alles overwegend zal de rechtbank bevelen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
De totale duur van de maatregel is niet gemaximeerd nu verdachte wordt veroordeeld voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38e lid 1 Sr.
Straf
De rechtbank acht, naast oplegging van genoemde maatregel, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder deze is begaan, oplegging van een gevangenisstraf gerechtvaardigd. Rekening houdend met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie omdat zij verdachte, gezien zijn toestandsbeeld rondom het bewezen verklaarde, in beperktere mate verantwoordelijk houdt voor zijn daden.
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel
De officier van justitie heeft bij zijn verzoek tot oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking geen recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies van een reclasseringsinstelling overgelegd, als voorgeschreven in artikel 38z, tweede lid, Sr. Hij heeft de rechtbank in overweging gegeven deze maatregel desondanks op te leggen onder gebruikmaking van haar ambtshalve bevoegdheid daartoe.
De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding. Aan verdachte wordt de tbs-maatregel opgelegd die, vanwege de aard van het misdrijf, ongemaximeerd is. Dat impliceert dat beëindiging van de maatregel pas aan de orde is als het recidiverisico laag is. Daarbij kunnen er in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de tbs met dwangverpleging ook allerlei voorwaarden gesteld worden die het recidive risico inperken. In dit geval is de rechtbank er niet op voorhand van overtuigd dat een verdere inperking van de bewegingsvrijheid van verdachte ook na beëindiging van de tbs-maatregel noodzakelijk is. Daarbij speelt mee dat blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 38z Sr deze maatregel slechts bedoeld is voor situaties waarin sprake is van zeer ernstige delicten, die diep ingrijpen in het leven van het slachtoffer en de maatschappelijke veiligheid aantasten (Kamerstukken II 2013/14, 33816, 3, p. 12 en 55). Voorbeelden hiervan zijn ernstige gewelds- of zedenmisdrijven. De rechtbank plaatst de onderhavige bewezen verklaarde brandstichting niet in die orde van grootte, zeker niet nu er geen slachtoffers zijn.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal bevelen dat de voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van het moment waarop de duur daarvan gelijk is aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.