ECLI:NL:RBMNE:2021:1319

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
20/3883
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag wegens schending van inlichtingenverplichting en onvoldoende bewijs van laag inkomen

In deze zaak gaat het om een beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest. Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering en had eerder te maken met de intrekking van haar bijstandsrecht over een bepaalde periode, omdat zij haar wettelijke inlichtingenverplichting niet had nageleefd. Dit was het gevolg van het aantreffen van een hennepkwekerij in haar woning, waaruit mogelijk inkomsten zijn verkregen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de gemeente, maar deze zijn ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres behandeld op 16 maart 2021. Eiseres heeft aangevoerd dat zij geen inkomsten heeft ontvangen uit de hennepkwekerij en heeft verwezen naar een sepotbeslissing van de officier van justitie. De gemeente heeft echter gesteld dat het niet kan worden vastgesteld of eiseres voldoet aan de voorwaarden voor de inkomenstoeslag, omdat haar recht op bijstand is ingetrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gedurende de referteperiode van 36 maanden een laag inkomen had. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag door de gemeente rechtmatig geacht en het beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak is gedaan door rechter A. Bouteibi en is openbaar gemaakt op 29 maart 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat daarvoor geen aanleiding bestaat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3883

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder

(gemachtigde: P. Boogaart).

Inleiding

1.1.
Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering. Bij besluit van 1 november 2019 heeft
verweerder het recht op bijstand van eiseres over de periode van 28 april 2019 tot en met 7
juli 2019 ingetrokken [1] . Aan dit besluit ligt ten grondslag dat eiseres, door geen melding te
maken van de hennepkwekerij en mogelijke inkomsten daaruit, de op haar rustende
wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat als gevolg van die schending
haar recht op bijstand over de hiervoor vermelde periode niet kan worden vastgesteld.
Daarnaast heeft verweerder bij besluit van 10 december 2019 de kosten van bijstand tot een
bedrag van € 2.323,24 teruggevorderd. Bij besluit van 25 februari 2020 heeft verweerder de
bezwaren van eiseres tegen de besluiten van 1 november 2019 en 10 december 2019
ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 2 september 2020 heeft deze rechtbank het beroep
tegen het besluit van 25 februari 2020 ongegrond verklaard.
1.2.
Bij besluit van 1 april 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een individuele
inkomenstoeslag afgewezen. Bij besluit van 18 september 2020 (het bestreden besluit) heeft
verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Daarom heeft zij beroep ingesteld. De
rechtbank heeft dit beroep behandeld op de zitting van 16 maart 2021. Eiseres is
verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten
vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Standpunten van partijen

2.1.
Eiseres voert aan dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen inkomsten heeft ontvangen uit de in haar woning aangetroffen hennepkwekerij. Eiseres wijst ter onderbouwing van dit standpunt naar de beslissing van de officier van justitie van 18 februari 2021, waarbij haar strafzaak voorwaardelijk geseponeerd is. Ook wijst eiseres erop dat verweerder heeft afgezien van het opleggen van een boete omdat er geen aanwijzingen zijn dat zij inkomsten heeft ontvangen. Tot slot blijkt uit haar bankafschriften niet van een afwijkend inkomsten- en uitgavenpatroon.
2.2.
Volgens verweerder kan niet worden vastgesteld of eiseres voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de inkomenstoeslag. Immers de bijstand van eiseres over de periode 28 april 2019 tot en met 7 juli 2019 is ingetrokken wegens schending van de inlichtingenverplichting. Deze intrekking is door de uitspraak van 2 september 2020 rechtmatig geacht. Om die reden kan niet worden vastgesteld of eiseres over een laag inkomen beschikte.

Beoordeling van de rechtbank

3. Eén van de voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor een individuele inkomenstoeslag is dat iemand langdurig een laag inkomen heeft. [2] Daarvan is sprake als gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden voorafgaande aan de aanvraag (referteperiode) het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm, vermeerderd met het bedrag dat wettelijk vrijgelaten kan worden als inkomstenvrijlating. [3] Omdat eiseres aan verweerder vraagt om een individuele inkomenstoeslag te verstrekken, is het aan haar om aannemelijk te maken dat zij in de referteperiode een laag inkomen had.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres dat niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft in dit verband mogen verwijzen naar de uitspraak van 2 september 2020 waarin, samenvattend, het volgende is overwogen. Verweerder heeft het recht op bijstand over de periode van 28 april 2019 tot en met 7 juli 2019 mogen intrekken omdat in de woning van eiseres een hennepkwekerij is aangetroffen. Dat rechtvaardigt de vooronderstelling dat eiseres (mede)exploitant van de hennepkwekerij is geweest en dat de opbrengst (ook) haar ten goede is gekomen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in het geheel geen inkomsten uit die hennepkwekerij heeft ontvangen. Het recht op bijstand is over de periode van 28 april 2019 tot en met 7 juli 2019 niet vast te stellen, omdat eiseres aannemelijk had moeten maken wat de inkomsten uit de exploitatie van de hennepkwekerij zijn geweest. Daarover heeft eiser geen informatie verschaft, aldus overwogen in de uitspraak van 2 september 2020.
Ook in deze zaak is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt wat haar inkomsten zijn geweest in de periode van 28 april 2019 tot en met 7 juli 2019. Uit de sepotbeslissing van 18 februari 2021 blijkt dat die beslissing is ingegeven vanwege het ontbreken van dubbel opzet. Weliswaar is de officier van justitie van mening dat eiseres eigenlijk geen hennepkwekerij wilde in haar woning, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat zij in het geheel geen inkomsten heeft ontvangen uit de hennepkwekerij. Verder is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat verweerder bij het afzien van een boete heeft overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat eiseres inkomsten heeft genoten, niet betekent dat eiseres voldaan heeft aan haar in overweging 3 vermelde bewijslast. Bij de boeteoplegging moet verweerder namelijk aannemelijk maken dat er aanleiding bestaat een boete op te leggen en geldt er een ander toetsingskader waarbij strengere eisen worden gesteld aan het bewijs. Dit heeft ertoe geleid dat er onvoldoende bewijs was om tot oplegging van een boete over te gaan. Verweerder is, gelet op de verschillende toetsingskaders, niet verplicht om een in het boetekader gemaakte overweging over te nemen in deze zaak. Tot slot overweegt de rechtbank dat in de uitspraak van 2 september 2020 al is overwogen dat de omstandigheid dat uit de bankafschriften van eiseres niet blijkt van een afwijkend inkomsten- en uitgavenpatroon, niet maakt dat er geen inkomsten zijn genoten. In deze zaak ziet de rechtbank geen aanleiding om daar anders over te oordelen.
5. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag van eiseres heeft mogen afwijzen omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gedurende de referteperiode over een laag inkomen beschikte.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Bouteibi, rechter, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet (Pw).
2.Zie artikel 36, eerste lid, van de Pw.
3.Zie artikel 3 van de Verordening individuele inkomenstoeslag 2018 gemeente [woonplaats]