ECLI:NL:RBMNE:2021:1316

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
UTR - 20 _ 2544
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak over zorg- en huurtoeslag

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen verzoeker en de Belastingdienst/Toeslagen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Belastingdienst, waarin het voorschot zorgtoeslag voor het jaar 2019 was vastgesteld op € 1.272,- en het voorschot huurtoeslag op € 2.854,-. Na een eerdere ongegrondverklaring van het bezwaar door de Belastingdienst, heeft verzoeker beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 13 januari 2021 werd het onderzoek geschorst, waarna de Belastingdienst op 17 februari 2021 het bezwaar alsnog gegrond verklaarde. Verzoeker trok op 1 maart 2021 het beroep in en vroeg om een proceskostenvergoeding.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overwoog dat, aangezien de Belastingdienst tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoeker, het verzoek om proceskostenveroordeling kennelijk gegrond was. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.068,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, en heeft bepaald dat de Belastingdienst verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2544

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2021 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker(gemachtigde: mr. F. Folkers),

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder(gemachtigde: mr. S. Akbulut).

Procesverloop

In het besluit van 7 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder voor het jaar 2019 het voorschot zorgtoeslag vastgesteld op € 1.272,- en het voorschot huurtoeslag op € 2.854,-.
In het besluit van 29 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2021. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Verweerder heeft het bezwaar van verzoeker vervolgens bij besluit van 17 februari 2021 alsnog gegrond verklaard en de rechtbank meegedeeld dat hij, voor zover eiser het beroep intrekt, zich kan vinden in een proceskostenvergoeding van één punt voor het schrijven van het beroepschrift conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Verzoeker heeft op 1 maart 2021 het beroep ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals dat geldt per 1 januari 2021 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- met een wegingsfactor 1).
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.P. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
17 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de De rechter is verhinderd om de
uitspraak te ondertekenen. uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.