ECLI:NL:RBMNE:2021:130

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
16.302055-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de handel in LSD en hasjiesj met aanzienlijke hoeveelheden en voorbereiden van export

Op 20 januari 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in LSD en hasjiesj. De verdachte, geboren in Syrië, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 36.500 LSD-zegels en het verkopen, afleveren en vervoeren van deze harddrugs in de periode van 1 januari 2019 tot en met 10 maart 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanzienlijke hoeveelheden drugs in zijn bezit had en dat hij betrokken was bij de voorbereidingen voor de export van LSD naar Engeland. Tijdens de zittingen op 18 februari 2020, 7 oktober 2020 en 6 januari 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 40 maanden. De rechtbank heeft de vrijspraak uitgesproken voor het primair ten laste gelegde feit van importeren en/of exporteren van LSD, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de handel in hasjiesj bekend, wat ook wettig en overtuigend bewezen is verklaard. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.302055-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 januari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1996] te [geboorteplaats] (Syrië),
ingeschreven op het adres [adres] , [woonplaats] ,
feitelijk wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
nader te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 18 februari 2020, 7 oktober 2020 en 6 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E. ter Braak en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. W. van Vliet, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1op 10 maart 2019 in Naarden 36.500 LSD-zegels opzettelijk aanwezig heeft gehad;
Feit 2
in de periode van 1 januari 2019 tot en met 10 maart 2019 in Naarden en/of Almere opzettelijk LSD heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd of in ieder geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
Feit 3
primair
in de periode van 16 januari 2019 tot en met 10 maart 2019 in Naarden en/of Almere opzettelijk LSD heeft geïmporteerd en/of geëxporteerd;
subsidiair:
in de periode van 16 januari 2019 tot en met 10 maart 2019 in Naarden en/of Almere de import en/of export van LSD heeft voorbereid of bevorderd;
Feit 4
in de periode van 1 januari 2019 tot en met 10 maart 2019 in Naarden en/of Almere in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk hennep (hasjiesj) heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde. De officier van justitie acht het 1, 2 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman gesteld dat mogelijk bewezen kan worden verklaard dat een aantal LSD-zegels in de auto heeft gelegen, maar niet dat verdachte wist van de aanwezigheid van 36.500 zegels. De raadsman heeft zich niet uitgelaten over een eventuele bewezenverklaring van het onder 2 en 4 ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 3 primair
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 primair ten laste gelegde importeren en/of exporteren van LSD wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Bewijsmiddelen [1]
Feiten 1 en 3 subsidiair
Ieder van onderstaande bewijsmiddelen wordt, ook in zijn onderdelen, slechts gebruikt met betrekking tot het feit of de feiten waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Op 9 maart 2019 wordt in het kader van een verkeerscontrole op parkeerplaats Bastion langs de A1 een zwarte BMW personenauto staande gehouden. In deze auto wordt onder de bijrijdersstoel een enveloppe met een stapel vellen met zegels en een zwart tasje met een grote hoeveelheid briefgeld aangetroffen. De zegels worden door verbalisanten herkend als LSD-zegels. De bestuurder van de auto is verdachte [verdachte] . [2] Verdachte heeft deze auto gehuurd. [3]
De aanhouding van verdachte vindt plaats op 10 maart 2019 om 00.10 uur op voornoemde parkeerplaats Bastion langs de A1 in Naarden, gemeente Gooise Meren. [4]
Het aantal zegels bedraagt in totaal 36.500 stuks. [5] Uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat de zegels LSD (lysergide) bevatten. [6]
Verdachte heeft zich van december 2018 tot maart 2019 beziggehouden met de handel in drugs. Het ging daarbij om LSD en hasj. [7] Op een onder verdachte inbeslaggenomen iPhone zijn foto’s aangetroffen waarop grote aantallen LSD-zegels zichtbaar zijn en welke foto’s zijn genomen in de woning van verdachte [8] in [woonplaats] . [9] De inbeslaggenomen iPhone is in gebruik bij verdachte en met deze telefoon onderhield hij het contact met klanten. [10]
Uit WhatsApp berichten blijkt dat op 4 maart 2019 door ‘ [A] ’ aan ‘ [B] ’ wordt meegedeeld dat een man uit Engeland 500 zegels wil kopen. Deze man komt de volgende zondag naar Nederland en aan [B] wordt gevraagd of hij het kan regelen. [B] antwoordt dat dit prima is en hij stemt in met een prijs van 3 euro per stuk. [11] Op 8 maart 2019 meldt [A] ‘
De English man komt op zondag, als je kan de spullen morgen brengen zal goed zijn’ en even later ‘
Hij zei tegen mij, I want try this time if it’s ok we wil do big’, waarop verdachte antwoordt dat dit goed is en dat alles kan. [12] Op 9 maart 2019 bericht [A] dat de man morgen uit Engeland komt. Op de vraag van verdachte aan [A] hoeveel hij wil, antwoordt [A] ‘
500 stuks voor de man’. Op 10 maart 2019 om 09.42 uur bericht [A] aan [B] : ‘
De man heeft gebeld hij is aangekomen’. [13] Verdachte is op dat moment echter al aangehouden. [14]
Verdachte heeft verklaard dat hij ‘ [B] ’ is en dat hij degene is die deze WhatsApp-gesprekken met ‘ [A] ’ heeft gevoerd. [15]
Feit 2
Dit feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft dit feit bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak bepleit voor dit feit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 10 maart 2019, genummerd PL0900-2019070972-5, opgemaakt door [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , respectievelijk brigadier, hoofdagent en brigadier van politie Landelijke Eenheid, houdende een verklaring van voornoemde verbalisanten of één hunner
(pagina’s 11-12);
- een Rapport ‘
Identificatie van veelvoorkomende drugs’ van het Nederlands Forensisch Instituut van 25 maart 2019, opgemaakt door ing. C.M.M. Diever-Heezen, NFI-deskundige, houdende een verklaring van voornoemde deskundige
(
pagina’s 20-21);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 28 november 2019, genummerd LEFCE19005-34, opgemaakt door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie Landelijke Eenheid, houdende een verklaring van voornoemde verbalisant
(pagina’s 77-85);
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 6 januari 2021.
Feit 4
Dit feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft dit feit bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak bepleit voor dit feit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 28 november 2019, genummerd LEFCE19005-34, opgemaakt door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie Landelijke Eenheid, houdende een verklaring van voornoemde verbalisant
(pagina’s 77-85);
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 6 januari 2021.
Bewijsoverwegingen
Feit 1
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat in de BMW het grote aantal van 36.500 LSD-zegels aanwezig was (volstrekt) ongeloofwaardig. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte handelde in LSD-zegels en dat hij in de nacht van 9 op 10 maart 2019 in de door hem gehuurde BMW onderweg was om aan een uit Engeland overgekomen klant LSD-zegels te leveren. Deze levering zou (in eerste instantie) 500 zegels betreffen, maar verdachte wist ook dat de handel met de Engelse klant ‘
big’ kon worden.
Het verweer van verdachte wordt (aldus) weerlegd door de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de 36.500 LSD-zegels opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Feit 3 subsidiair
Uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor met betrekking tot feit 1 is overwogen, blijkt dat verdachte wist dat de voorgenomen levering zou plaatsvinden aan een klant die met het oog op deze levering vanuit Engeland naar Nederland was overgekomen. Uit de omstandigheid dat verdachte met de te leveren LSD-zegels onderweg was naar deze klant, volgt dat het voornemen van verdachte tot levering van de zegels zich door een begin van uitvoering had geopenbaard. Een levering van 500 zegels betreft op zichzelf genomen reeds een grote levering en verdachte wist dat deze handel mogelijk nog omvangrijker zou kunnen worden. Verdachte heeft hieruit kunnen afleiden dat het kennelijk niet de intentie van deze Engelse klant was om alle zegels voor eigen gebruik af te nemen en in Nederland te gebruiken. Verdachte moet ten minste ernstige reden hebben gehad te vermoeden dat de door hem te verkopen en af te leveren LSD-zegels bestemd waren om naar Engeland te worden geëxporteerd.
Gelet op de bewijsmiddelen en voornoemde bewijsoverweging acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie en de raadsman, het voorbereiden en/of bevorderen van het exporteren van LSD-zegels wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
De rechtbank acht de onder 4 ten laste gelegde handel in hasjiesj, zoals ook door verdachte is bekend, wettig en overtuigend bewezen. Gelet op de vele WhatsApp-gesprekken die verdachte met diverse personen over deze handel heeft gevoerd, acht de rechtbank tevens wettig en overtuigend bewezen dat deze handel moet worden gezien als te zijn uitgevoerd in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 10 maart 2019 te Naarden, gemeente Gooise Meren, opzettelijk aanwezig heeft gehad 36.500 zegels bevattende LSD (lysergide), zijnde LSD (lysergide) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
in de periode van 1 januari 2019 tot en met 10 maart 2019 te Naarden, gemeente Gooise Meren, en/of Almere, althans in Nederland, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD (lysergide), zijnde LSD (lysergide) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 3 subsidiair
in de periode van 16 januari 2019 tot en met 10 maart 2019 te Naarden, gemeente Gooise Meren, en/of Almere, althans in Nederland, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van (gebruikers)hoeveelheden LSD (lysergide), zijnde LSD (lysergide) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen
- een of meerdere zegels bevattende LSD (lysergide) en
- een mobiele telefoon

voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte ernstige redenen had te vermoeden dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit;

Feit 4
in de periode van 1 januari 2019 tot en met 10 maart 2019 te Naarden, gemeente Gooise Meren, en/of Almere, althans in Nederland, meermalen, telkens in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, (gebruikers)hoeveelheden hasjiesj, , zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 3 subsidiair
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Feit 4
in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan een gedeelte van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd om, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, niet een straf op te leggen zoals door de officier van justitie is geëist. De raadsman heeft bepleit rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft zijn leven in ieder opzicht weer op de rails. Hij heeft een goede baan met een goed salaris en de schaamte over hetgeen hij heeft gedaan, is enorm. De raadsman heeft voorts gewezen op de proceshouding van verdachte, in die zin dat hij het ten laste gelegde grotendeels heeft bekend. Na deze feiten heeft bovendien geen contact meer plaatsgevonden met politie en justitie. Verdachte is een beleefde en fatsoenlijke jongen; oplegging van een straf als door de officier van justitie is geëist, zou betekenen dat hij nergens meer een baan zal kunnen krijgen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder verdachte deze feiten heeft begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een kleine drie maanden schuldig gemaakt aan de handel in LSD en hasjiesj en het (eenmalig) bevorderen en/of voorbereiden van de export van LSD. In het kader van de handel in deze harddrugs beschikte verdachte over aanzienlijke hoeveelheden van voornoemde middelen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs een gevaar oplevert voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van dergelijke verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit waarvan anderen overlast ondervinden en waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Door het voorhanden hebben van en het handelen in dergelijke middelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van deze problematiek. Het handelen van verdachte is slechts gericht geweest op eigen financieel gewin, zonder daarbij acht te slaan op de mogelijke negatieve gevolgen voor anderen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een op zijn naam gesteld uittreksel Justitiële Documentatie (‘strafblad’) van 9 januari 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Hoewel verdachte de feiten weliswaar gedeeltelijk heeft bekend, weegt de rechtbank zijn proceshouding niet in strafverminderende zin mee, nu verdachte zijn verklaring heeft beperkt tot slechts datgene dat onomstotelijk uit het procesdossier volgt en hij ter terechtzitting allerminst openheid van zaken heeft willen gegeven. Verdachte heeft bijvoorbeeld niet het achterste van zijn tong laten zien over de aard en omvang van de handel die blijkt uit de Telegramberichten en WhatsApp berichten aangetroffen op zijn telefoon en zijn rol in die handel.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting die zijn ontwikkeld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, voor zover deze zien op het onder 1 bewezen verklaarde opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs (LSD-zegels) en de onder 2 bewezen verklaarde handel in deze harddrugs. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op hetgeen in andere strafzaken is opgelegd voor soortgelijke feiten als in dit vonnis onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 bewezen is verklaard.
In voornoemde oriëntatiepunten wordt bij het bepalen van een richtlijn voor een mogelijk op te leggen straf voor het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs uitgegaan van het (totale) gewicht van deze harddrugs, waarbij 1 pil gelijkgesteld wordt aan 0,5 gram. In de onderhavige zaak stelt de rechtbank 1 LSD-zegel gelijk aan 1 pil, hetgeen betekent dat de rechtbank zal uitgaan van de volgens de oriëntatiepunten op te leggen straf behorend bij een gewicht van 18.250 gram, zijnde een gevangenisstraf van 30 maanden onvoorwaardelijk.
Voor de handel (het met enige regelmaat verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren) van gebruikershoeveelheden harddrugs wordt in voornoemde oriëntatiepunten aansluiting gezocht bij de duur van de periode waarin deze handel heeft plaatsgevonden. Voor handel in harddrugs gedurende een periode tussen 1 maand en 3 maanden geldt als richtlijn voor een op te leggen straf een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden onvoorwaardelijk.
De hiervoor genoemde uitgangspunten voor het opleggen van een straf zien op de in dit vonnis onder 1 en 2 bewezen verklaarde misdrijven. Daarnaast zijn ook onder 3 subsidiair en 4 misdrijven bewezen verklaard, zodat naast de genoemde uitgangspunten extra strafoplegging aan de orde is.
Alles overwegend oordeelt de rechtbank dat niet met een andere dan een vrijheidsbenemende straf kan worden volstaan en acht de rechtbank voor de onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 bewezen verklaarde misdrijven oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden passend en geboden. De aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde zouden door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De tijd die verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal op de op te leggen gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
De voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. De raadsman heeft verzocht deze vordering af te wijzen.
Op 20 december 2019 is de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte bevolen om reden dat het persoonlijk belang van verdachte bij schorsing van de voorlopige hechtenis zwaarder woog dan het strafvorderlijk belang bij voortduring van zijn detentie. Aan deze schorsing zijn een aantal schorsingsvoorwaarden verbonden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich aan de hem opgelegde schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Mede gelet hierop acht de rechtbank het niet opportuun de voorlopige hechtenis te laten herleven en zal zij, anders dan door de officier van justitie is gevorderd en door de raadsman is verzocht, het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van 8.000 euro verbeurd te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft gesteld dat van het inbeslaggenomen geldbedrag van 8.000 euro een gedeelte van 4.500 euro aan hem toebehoorde. Dit bedrag heeft hij verkregen door ervoor te werken en te sparen en verdachte heeft verzocht dit bedrag aan hem te retourneren. Het resterende bedrag van 3.500 euro behoorde niet aan verdachte toe.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
Verdachte heeft niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat een gedeelte van het inbeslaggenomen geldbedrag daadwerkelijk aan hem toebehoorde. De enkele stelling dat van de inbeslaggenomen 8.000 euro een gedeelte van 4.500 euro ‘eigen geld’ van verdachte betrof, is daartoe - in het licht van het dossier - onvoldoende.
De rechtbank gaat er daarom van uit dat het inbeslaggenomen geldbedrag geheel althans grotendeels uit de handel in drugs is verkregen. Het gehele geldbedrag zal daarom verbeurd worden verklaard.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2, 3, 10, 10a en 11 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
40 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen geldbedrag van 8.000 euro.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Bos, voorzitter, mrs. M.C. Danel en N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 januari 2021.
Zijnde de griffier buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat hij:
1
op of omstreeks 10 maart 2019 te Naarden, gemeente Gooise Meren, althans in
Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 36.500, althans een groot aantal zegels bevattende LSD (Lysergide), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD (Lysergide), zijnde LSD (Lysergide) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 10 maart 2019 te Naarden, gemeente Gooise Meren, en/of Almere, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD (Lysergide), zijnde LSD (Lysergide) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
in of omstreeks de periode van 16 januari 2019 tot en met 10 maart 2019 te Naarden, gemeente Gooise Meren, en/of Almere, althans in Nederland, opzettelijk binnen en/of
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een of meer hoeveelheden van een
materiaal bevattende LSD (Lysergide), zijnde LSD (Lysergide) een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
in of omstreeks 16 januari 2019 tot en met 10 maart 2019 te Naarden, gemeente Gooise Meren, en/of Almere, althans in Nederland om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen en/of buiten het
grondgebied van Nederland brengen van een of meer (gebruikers)hoeveelheden LSD (Lysergide), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende LSD (Lysergide), zijnde LSD (Lysergide) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te
bereiden en/of te bevorderen
- een of meerdere zegels bevattende LSD (Lysergide), in elk geval een of meerdere (gebruikers)hoeveelheden LSD (Lysergide) en/of
- een mobiele telefoon en/of
- een (pillen)machine,

voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);

4

in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 10 maart 2019 te Naarden, gemeente Gooise Meren, en/of Almere, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) een of meerdere gebruikers)hoeveelheden hasjiesj, in elk geval van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, (telkens) zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 17 mei 2019, genummerd 19005-31, opgemaakt door [verbalisant 4] , werkzaam bij politie Landelijke Eenheid, doorgenummerd 001 tot en met 217. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 11-12
3.Verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting op 6 januari 2021
4.Pagina 132
5.Pagina 16
6.Pagina’s 20-21
7.Verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting op 6 januari 2021
8.Pagina’s 77 en 81-84
9.Pagina 141
10.Verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting op 6 januari 2021
11.Pagina’s 44-45
12.Pagina 51-52
13.Pagina’s 52-55
14.Pagina 132
15.Verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting op 6 januari 2021