Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Aan verzoekster is urgentie verleend voor een woningtoewijzing wegens de noodzaak van het ontvangen van mantelzorg. Verzoekster is het er niet mee eens dat zij alleen urgentie krijgt voor een woning met maximaal twee kamers. Zij wenst een woning met maximaal drie kamers of een ruime tweekamerwoning. De reden hiervoor is dat zij gezondheidsklachten heeft, welke zowel fysiek als psychisch van aard zijn, waardoor het voor haar niet mogelijk om te wonen in een woning met maximaal twee kamers. Verzoekster lijdt onder meer aan PTSS als gevolg van een jarenlang verblijf in een zeer kleine ruimte in een asielzoekerscentrum in Nederland.
Door het recente overlijden van haar echtgenoot zijn haar PTSS-klachten weer erg toegenomen. Verder heeft zij ruimte nodig om mensen te kunnen ontvangen en bij haar te kunnen laten overnachten als het slecht met haar gaat. Bovendien zijn er te weinig woningen met maximaal twee kamers om binnen zes maanden een geschikte woning te vinden.
Verweerder stelt zich allereerst op het standpunt dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat omdat de termijn van zes maanden van de urgentieverlening tijdens de bezwaarfase doorloopt, aangenomen kan worden dat zij voldoende spoedeisend belang heeft bij haar verzoek. De voorzieningenrechter beantwoordt daarom hierna de vraag of het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 30 december 2020 een redelijke kans van slagen heeft.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Almere 2019 (de Huisvestingsverordening) komt een urgent woningzoekende met voorrang in aanmerking voor woonruimte die passend is gelet op de verhouding tussen de omvang van het huishouden van de woningzoekende en het aantal kamers.
De passendheidscriteria zijn uitgewerkt in Bijlage II bij de Huisvestingsverordening. Voor één persoon van 23 jaar en ouder wordt woonruimte bestaande uit één of twee kamers passend geacht.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder aan verzoekster urgentie heeft verleend conform zijn beleid. De vraag is dus of verweerder in het geval van verzoekster van zijn beleid af had moeten wijken op grond van de hardheidsclausule in artikel 27 van de Huisvestingsverordening. Op grond van dit artikel kan verweerder ten gunste van de woningzoekende van de Huisvestingsverordening afwijken indien strikte naleving ervan tot onbillijkheid van overwegende aard zou leiden. Uit de toelichting bij de Huisvestingsverordening blijkt dat daarvan alleen in uitzonderlijke omstandigheden sprake is.
Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster vooralsnog niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij om medische redenen is aangewezen op een driekamerwoning of op zijn minst een ruime tweekamerwoning. Uit de door verzoekster ingebrachte informatie van de radioloog en de reumatoloog van het Meander medisch centrum blijkt dit geenszins. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen.
Met verweerder is de voorzieningenrechter verder van oordeel dat verzoekster vooralsnog ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er onvoldoende tweekamerwoningen beschikbaar zijn. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de ervaring leert dat mensen met een urgentie binnen vier maanden een geschikte woning vinden. De termijn van zes maanden is voor verzoekster dus een realistische termijn om een geschikte woning te vinden. En mocht het toch gebeuren dat verzoekster geen geschikte woning krijgt aangeboden binnen deze termijn, dan kan de urgentie worden verlengd.
Tot nu toe heeft verzoekster pas éénmaal op een tweekamerwoning gereageerd en het ligt ook op haar weg om ervoor te zorgen dat ze de kans op het vinden van een geschikte woning zo groot mogelijk maakt.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar van verzoekster gelet op het voorgaande geen redelijke kans van slagen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.