ECLI:NL:RBMNE:2021:1291

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
UTR 21/699
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening urgentie woningtoewijzing en geschiktheid van de woning voor verzoekster met gezondheidsklachten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H. Hassan, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, waarin haar een urgentieverklaring voor een woning met maximaal twee kamers was verleend. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om de termijn van zes maanden voor de urgentie op te schorten totdat op haar bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij om medische redenen is aangewezen op een woning met meer dan twee kamers. De voorzieningenrechter oordeelde dat de urgentie die aan verzoekster was verleend, conform het beleid van de gemeente was en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. Verzoekster had onvoldoende bewijs geleverd dat er onvoldoende tweekamerwoningen beschikbaar waren en dat zij niet in staat was om binnen de gestelde termijn een geschikte woning te vinden.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van griffier mr. M.L. Bressers en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/699

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 maart 2021 in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster(gemachtigde: mr. H. Hassan),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder(gemachtigden: mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora).

Procesverloop

In het besluit van 30 december 2020 heeft verweerder aan verzoekster een urgentieverklaring verleend voor zes maanden, geldig van 30 december 2020 tot 30 juni 2021 voor een woning met maximaal twee kamers.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat de termijn van zes maanden wordt opgeschort, totdat op het bezwaar is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden op 15 maart 2021. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Yilmaz, als waarnemer voor haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Aan verzoekster is urgentie verleend voor een woningtoewijzing wegens de noodzaak van het ontvangen van mantelzorg. Verzoekster is het er niet mee eens dat zij alleen urgentie krijgt voor een woning met maximaal twee kamers. Zij wenst een woning met maximaal drie kamers of een ruime tweekamerwoning. De reden hiervoor is dat zij gezondheidsklachten heeft, welke zowel fysiek als psychisch van aard zijn, waardoor het voor haar niet mogelijk om te wonen in een woning met maximaal twee kamers. Verzoekster lijdt onder meer aan PTSS als gevolg van een jarenlang verblijf in een zeer kleine ruimte in een asielzoekerscentrum in Nederland.
Door het recente overlijden van haar echtgenoot zijn haar PTSS-klachten weer erg toegenomen. Verder heeft zij ruimte nodig om mensen te kunnen ontvangen en bij haar te kunnen laten overnachten als het slecht met haar gaat. Bovendien zijn er te weinig woningen met maximaal twee kamers om binnen zes maanden een geschikte woning te vinden.
Verweerder stelt zich allereerst op het standpunt dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat omdat de termijn van zes maanden van de urgentieverlening tijdens de bezwaarfase doorloopt, aangenomen kan worden dat zij voldoende spoedeisend belang heeft bij haar verzoek. De voorzieningenrechter beantwoordt daarom hierna de vraag of het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 30 december 2020 een redelijke kans van slagen heeft.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Almere 2019 (de Huisvestingsverordening) komt een urgent woningzoekende met voorrang in aanmerking voor woonruimte die passend is gelet op de verhouding tussen de omvang van het huishouden van de woningzoekende en het aantal kamers.
De passendheidscriteria zijn uitgewerkt in Bijlage II bij de Huisvestingsverordening. Voor één persoon van 23 jaar en ouder wordt woonruimte bestaande uit één of twee kamers passend geacht.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder aan verzoekster urgentie heeft verleend conform zijn beleid. De vraag is dus of verweerder in het geval van verzoekster van zijn beleid af had moeten wijken op grond van de hardheidsclausule in artikel 27 van de Huisvestingsverordening. Op grond van dit artikel kan verweerder ten gunste van de woningzoekende van de Huisvestingsverordening afwijken indien strikte naleving ervan tot onbillijkheid van overwegende aard zou leiden. Uit de toelichting bij de Huisvestingsverordening blijkt dat daarvan alleen in uitzonderlijke omstandigheden sprake is.
Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster vooralsnog niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij om medische redenen is aangewezen op een driekamerwoning of op zijn minst een ruime tweekamerwoning. Uit de door verzoekster ingebrachte informatie van de radioloog en de reumatoloog van het Meander medisch centrum blijkt dit geenszins. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen.
Met verweerder is de voorzieningenrechter verder van oordeel dat verzoekster vooralsnog ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er onvoldoende tweekamerwoningen beschikbaar zijn. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de ervaring leert dat mensen met een urgentie binnen vier maanden een geschikte woning vinden. De termijn van zes maanden is voor verzoekster dus een realistische termijn om een geschikte woning te vinden. En mocht het toch gebeuren dat verzoekster geen geschikte woning krijgt aangeboden binnen deze termijn, dan kan de urgentie worden verlengd.
Tot nu toe heeft verzoekster pas éénmaal op een tweekamerwoning gereageerd en het ligt ook op haar weg om ervoor te zorgen dat ze de kans op het vinden van een geschikte woning zo groot mogelijk maakt.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar van verzoekster gelet op het voorgaande geen redelijke kans van slagen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.