ECLI:NL:RBMNE:2021:1288

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
UTR 20/3788
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en wegslepen voertuig; onduidelijkheid over tijdstip van wegslepen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij bestuursdwang was toegepast door zijn auto weg te slepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto op 23 juli 2020 geparkeerd stond op een plek waar parkeren op bepaalde dagen en uren verboden was. Eiser betwistte de rechtmatigheid van het wegslepen, onder andere omdat hij vond dat de bebording onduidelijk was en dat zijn auto ten onrechte voor 7.00 uur was weggesleept. De rechtbank oordeelde dat de parkeersituatie voldoende duidelijk was en dat eiser had kunnen zien dat er sprake was van een parkeerverbod. Echter, de rechtbank kon niet vaststellen of de auto daadwerkelijk na 7.00 uur was weggesleept, omdat de verklaringen van de betrokken partijen niet eenduidig waren. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door het bezwaar van eiser gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. Eiser kreeg een schadevergoeding van € 300,- toegewezen voor de kosten van het wegslepen, en het griffierecht van € 178,- werd aan hem vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3788

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Geleijnse).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bestuursdwang toegepast door de auto van eiser weg te slepen.
Bij besluit van 6 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021 via Skype. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 23 juli 2020 stond eisers auto met kenteken [kenteken] geparkeerd aan de Zamenhofdreef in Utrecht.
2. Verweerder heeft het voertuig laten wegslepen omdat eisers auto op een parkeergelegenheid stond waar parkeren op de aangegeven dagen en uren volgens het onderbord verboden is, namelijk op donderdag tussen 7.00 en 15.30 uur in verband met de wekelijkse markt. Het was noodzakelijk de auto weg te slepen in verband met het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.
3. Eiser heeft aangevoerd dat de bebording inconsequent en verwarrend is en daarom niet voldoet aan een eenduidige en heldere uitleg die een weggebruiker mag verwachten. In het bestreden besluit heeft verweerder veel tekst nodig om uitleg te geven over de interpretatie van de borden. Daarnaast heeft verweerder inmiddels de situatie aangepast, wat er volgens eiser op wijst dat verweerder zelf ook het inzicht heeft gehad dat de situatie onvoldoende duidelijk was.
4. De rechtbank is van oordeel dat de parkeersituatie voldoende duidelijk was en dat eiser kon zien dat sprake was van een parkeerverbod, ook als hij daarvoor voor de zekerheid even had moeten uitstappen om goed op de borden te kijken. Van een verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij nagaat wat de op die plek geldende verkeersregels zijn. Uit de foto’s blijkt dat er een verkeersbord staat waaruit volgt dat parkeren is toegestaan, maar op het onderbord wordt aangegeven dat er een uitzondering geldt op de donderdag van 7.00 tot 15.30 uur en dat er een wegsleepregeling geldt. Op het verkeersbord ernaast staat een overzicht van de parkeerplaats, waarop is aangegeven dat op donderdag aan de ene zijde markt is en het daarom op die dag daar verboden is om te parkeren en dat er aan de andere zijde wel geparkeerd kan worden. Dat de bebording later mogelijk verduidelijkt is, doet niet af aan het oordeel van de rechtbank dat de parkeersituatie op 23 juli 2020 voldoende duidelijk was. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Daarnaast heeft eiser gesteld dat zijn auto ten onrechte voor 7.00 uur is weggesleept. De foto’s zijn om 6.36 uur genomen en het besluit bestuursdwang en de wegsleepbon zijn al om 6.37 uur opgemaakt. Eiser heeft bij de medewerkers van wegsleepbedrijf Logicx navraag gedaan en zij hebben hem verteld dat het vermelde tijdstip op de wegsleepbon het tijdstip is waarop is gestart met het wegsleepproces en dat dit conform hun reguliere werkprocedure is.
6. De rechtbank overweegt dat de tijdstippen op de sleepbon, de foto’s en het besluit bestuursdwang voor het tijdstip liggen waarop het parkeerverbod ingaat. Op de sleepbon, die om 6.39 uur is opgemaakt, staat met zoveel woorden dat de auto van eiser is weggesleept op het dek van de kraanwagen. Dat het wegslepen pas na de registratie plaatsvindt is voorstelbaar, maar dit is zonder nadere uitleg niet zonder meer aannemelijk. Verweerder heeft navraag gedaan bij de chauffeur van Logicx die de werkzaamheden feitelijk heeft uitgevoerd en bij de marktmeester die volgens de chauffeur ook ter plaatse aanwezig was. De chauffeur van Logicx heeft per mail verklaard dat de foto’s, het besluit bestuursdwang en de wegsleepbon voor 7.00 uur zijn opgemaakt zodat ze om 7.00 uur konden beginnen met takelen. Omdat eisers auto te koop werd aangeboden, heeft de chauffeur het nummer gebeld om de mogelijkheid te bieden om de auto nog tijdig weg te halen. Eisers broer nam volgens de chauffeur de telefoon op en deelde mee dat eiser in het buitenland zat en dat hij zelf geen sleutel had van de auto. Vervolgens is de auto weggesleept. De marktmeester heeft per mail verklaard dat er op geen ene markt een auto eerder weg gaat. Ook heeft Logicx een printscreen van het trackingssysteem meegestuurd, waaruit blijkt dat er op 23 juli 2020 om 7.27 uur nog twee takelwagens op het parkeerterrein bij de Zamelhofdreef waren. Dit zegt echter niets over het tijdstip waarop eisers auto op de kraanwagen is getakeld. De verklaringen van de Logicxmedewerker en de marktmeester geven daarover ook geen uitsluitsel en berusten mogelijk op een vergissing. Dat blijkt onder meer uit de verklaring van de chauffeur, dat hij voor het wegslepen telefonisch contact heeft gehad met de broer van eiser. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij helemaal geen broer heeft. De verklaring van de marktmeester is zodanig algemeen dat daaraan in dit geval geen doorslaggevende betekenis toekomt, zeker nu verweerder ter zitting heeft toegelicht dat het om circa 10 tot 20 weggesleepte auto’s per week gaat. Gelet op een en ander is het moment van feitelijk wegslepen niet duidelijk geworden.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eisers auto pas na 7.00 uur is weggesleept. Daarmee staat niet vast of daadwerkelijk sprake was van overtreding van de parkeervoorschriften.
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. Omdat eiser schade heeft geleden, ter hoogte van de door hem betaalde kosten voor het wegslepen van de auto van € 300,-, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding tot dat bedrag toe.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat eiser geen kosten als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 300,-;
- wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De beslissing is uitgesproken op 2 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.